In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 oktober 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning aan de [adres 1] te [plaats 1] vastgesteld op € 859.000 per 1 januari 2022, maar na bezwaar is deze waarde verlaagd naar € 821.000. De belanghebbende is van mening dat de waarde te hoog is vastgesteld en stelt dat de waarde maximaal € 698.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 27 augustus 2024, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende heeft aangetoond dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar de waarde heeft bepaald op basis van vergelijkingsmethoden en dat de taxateur rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning van de belanghebbende. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is en dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten aan de belanghebbende, die in totaal € 1.750 bedragen.