ECLI:NL:RVS:2016:2606

Raad van State

Datum uitspraak
5 oktober 2016
Publicatiedatum
5 oktober 2016
Zaaknummer
201506896/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening kinderopvangtoeslag en proceskostenveroordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 22 juli 2015, waarin de rechtbank het beroep van [appellant] gegrond verklaarde en de Belastingdienst/Toeslagen opdroeg om hem een bedrag van € 16.294,00 aan kinderopvangtoeslag over 2008 te vergoeden. De Belastingdienst/Toeslagen had eerder het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2008 herzien en vastgesteld op nihil. In hoger beroep richt [appellant] zich met name tegen de afwijzing van zijn verzoek om proceskostenvergoeding. Hij stelt dat zijn gemachtigde, E.W. Gerhards MB RB, een Register Belastingadviseur is en dat zij voldoende juridische kennis heeft om als beroepsmatig rechtsbijstandverlener te worden aangemerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de rechtbank ten onrechte de proceskostenvergoeding in beroep heeft afgewezen. De rechtbank had moeten erkennen dat de door de gemachtigde verleende bijstand als beroepsmatig verleende rechtsbijstand moet worden aangemerkt. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd voor zover deze geen proceskostenveroordeling bevatte. De Belastingdienst/Toeslagen is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 1.488,00, alsook tot vergoeding van het griffierecht van € 248,00 aan [appellant].

Uitspraak

201506896/1/A2.
Datum uitspraak: 5 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 22 juli 2015 in zaak nr. 14/1544 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 5 maart 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2008 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 11 maart 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2008 definitief vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 31 maart 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] tegen deze besluiten gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 juli 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 31 maart 2014 vernietigd, bepaald dat [appellant] recht heeft op een bedrag van € 16.294,00 aan kinderopvangtoeslag over 2008 en dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Voorts heeft de rechtbank de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen het griffierecht van € 45,00 aan [appellant] te vergoeden. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 2 juni 2016 heeft de Afdeling de Belastingdienst/Toeslagen verzocht om een reactie op zes uitspraken die zij op 1 juni 2016 heeft gedaan, onder meer in zaak nr. 201409171/1/A2 (ECLI:NL:RVS:2016:1484).
De Belastingdienst/Toeslagen heeft hierop gereageerd bij brief van 24 juni 2016.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 september 2016, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, aldaar werkzaam, is verschenen.
Overwegingen
1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij het volledige bedrag aan kosten kinderopvang heeft betaald en dat hij evenmin een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wet kinderopvang heeft overgelegd, zodat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] geen recht heeft op kinderopvangtoeslag over 2008. De rechtbank heeft het besluit van 31 maart 2014 evenwel vernietigd omdat het is genomen in strijd met de rechtszekerheid, nu vijf jaar was verstreken sinds het einde van het berekeningsjaar 2008. Het hoger beroep richt zich niet hiertegen, zodat in zoverre van de juistheid van de uitspraak van de rechtbank moet worden uitgegaan.
2. Het geschil spitst zich in hoger beroep toe op de vraag of de rechtbank terecht het verzoek van [appellant] om een proceskostenveroordeling heeft afgewezen.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is gebleken van bijstand door een professionele rechtsbijstandverlener. [appellant] stelt dat zijn gemachtigde, E.W. Gerhards MB RB (hierna: de gemachtigde), een Register Belastingadviseur en Master Belastingadviseur is en dat zij werkzaam is bij Koenen en Co. Onder verwijzing naar bewijsstukken, voert [appellant] aan dat de gemachtigde geruime juridische scholing heeft genoten. Volgens [appellant] heeft de gemachtigde ook voldoende relevante juridische kennis opgedaan in de praktijk en behoort het geven van advies en procederen in toeslagzaken tot de dagelijkse praktijk van de gemachtigde.
Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank de Belastingdienst/Toeslagen had moeten veroordelen, overeenkomstig zijn verzoek hiertoe bij brief van 13 juni 2014, tot volledige vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten. Hij voert hiertoe aan dat de Belastingdienst/Toeslagen geen gedegen onderzoek heeft ingesteld en heeft geïnsinueerd dat [appellant] de schijn tegen heeft omdat hij gebruik heeft gemaakt van een frauduleus gastouderbureau. Aan het besluit op bezwaar kleeft voorts een motiveringsgebrek, aldus [appellant].
3.1. Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De artikelen 7:15, tweede tot en met het vierde lid, en 7:28, tweede, vierde en vijfde lid, van de Awb zijn van toepassing. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb), kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb uitsluitend betrekking hebben op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, wordt het bedrag van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand bij de uitspraak vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief.
Ingevolge het derde lid kan in bijzondere omstandigheden van het eerste lid worden afgeweken.
3.2. Uit de nota van toelichting bij het Bpb (Stb. 1993, 763) blijkt dat met een rechtsbijstandverlener in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb wordt bedoeld, een persoon van wie het verlenen van rechtsbijstand tot zijn beroepsmatige taak behoort. Personen zonder enige juridische scholing vallen daarbuiten, aldus de nota van toelichting. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW5957), is het voor het beroepsmatig verlenen van rechtsbijstand van belang dat deze werkzaamheid een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van een inkomen gerichte taakuitoefening.
3.3. De gemachtigde is als belastingadviseur werkzaam bij een accountants-, belastingadvies- en bedrijfsadvieskantoor. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ8446), heeft als uitgangspunt te gelden dat een belastingadviseur over een zekere juridische deskundigheid beschikt. Dit vermoeden kan worden weerlegd. In dit geval heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellant] gestelde juridische deskundigheid van de gemachtigde niet bestreden. Nu [appellant] voorts aannemelijk heeft gemaakt met hetgeen hij heeft aangevoerd, dat de door de gemachtigde voor hem verrichte werkzaamheden op het gebied van toeslagen een vast onderdeel vormen van de - op het verdienen van een inkomen gerichte - taken van de gemachtigde, moet de door de gemachtigde verleende bijstand worden aangemerkt als beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte de proceskostenvergoeding in beroep afgewezen.
Het betoog slaagt in zoverre.
3.4. De vergoeding van de kosten in de beroepsprocedure kan slechts met toepassing van artikel 8:75 van de Awb en het Bpb plaatsvinden. In artikel 1 van het Bpb is een limitatieve opsomming gegeven van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Het bedrag van de kosten wordt forfaitair vastgesteld op grond van artikel 2 van het Bpb en de bijlage bij het Bpb. Indien zich bijzondere omstandigheden voordoen, kan op grond van artikel 2, derde lid, van het Bpb van dit forfaitaire stelsel worden afgeweken. Blijkens de nota van toelichting bij deze bepaling (Stb. 1993, 763) moet het daarbij gaan om uitzonderlijke gevallen, waarin strikte toepassing van dit forfaitaire stelsel onrechtvaardig uitpakt, bijvoorbeeld een geval waarin de burger door gebrekkige informatieverstrekking door de overheid op uitzonderlijk hoge kosten voor het verzamelen van het benodigde feitenmateriaal is gejaagd. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding tot het oordeel dat zich hier een dergelijk uitzonderlijk geval voordoet. Niet is gebleken dat de dienst [appellant] onnodig op uitzonderlijk hoge kosten heeft gejaagd, zodat geen grond bestaat om de kosten van rechtsbijstand vast te stellen op een hoger bedrag dan het forfaitaire tarief.
Het betoog faalt in zoverre.
4. Gelet op hetgeen is overwogen onder 3.3, is het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken.
5. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten in beroep en in hoger beroep te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Limburg van 22 juli 2015 in zaak nr. 14/1544, voor zover zij geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken;
III. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.488,00 (zegge: veertienhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 248,00 (zegge: tweehonderdachtenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Borman w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2016
615.