ECLI:NL:RBZWB:2024:6908

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/427458 / JE RK 24-1813
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Spoedbeschikking wijziging verdeling zorg- en opvoedtaken in het kader van ondertoezichtstelling

Op 10 oktober 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een spoedbeschikking gegeven in een zaak betreffende de wijziging van de verdeling van zorg- en opvoedtaken voor de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft deze beschikking verleend op verzoek van de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, die de minderjarigen onder toezicht heeft gesteld. De ouders van de minderjarigen zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn ernstige zorgen over de situatie van de kinderen, vooral na een incident waarbij [minderjarige 1] op 8 oktober 2024 naar de spoedeisende hulp moest worden gebracht. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen momenteel veel stress en spanningen ervaren door de conflicten tussen de ouders. Daarom is besloten dat er gedurende twee weken geen contact zal zijn tussen de moeder en de kinderen, om hen de nodige rust te geven. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan ingaan, ondanks een eventueel hoger beroep. De verdere behandeling van het verzoek zal plaatsvinden op een later moment, waarbij de belanghebbenden de gelegenheid krijgen om hun standpunten naar voren te brengen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/427458 / JE RK 24-1813
Datum uitspraak: 10 oktober 2024
(spoed)beschikking van de kinderrechter over een wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken ex artikel 1:265g BW
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] .
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2017 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] .
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 10 oktober 2024, ontvangen op 10 oktober 2024.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 11 juni 2021 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI. Deze maatregel is voor het laatst bij beschikking van 8 oktober 2024 verlengd tot 11 februari 2025.
2.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij hun vader.
2.4.
Bij beschikking van 11 juli 2022 heeft de kinderrechter de beschikking van 24 maart 2022, alsmede de beschikking van de rechtbank van 8 februari 2019 en het daarvan deel uitmakende ouderschapsplan voor wat betreft de zorgregeling – voor zover in het kader van de beoordeling van dit verzoek van belang – als volgt gewijzigd:
De minderjarigen verblijven gedurende één weekend per 14 dagen van vrijdag na school tot zondag 19.00 uur bij de vrouw, waarbij de vrouw de minderjarigen op vrijdag ophaalt uit school en op zondag spreken partijen af op een nader te bepalen locatie halverwege hun beider woonplaats (…).

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt op grond van artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) met spoed en zonder voorafgaand verhoor van belanghebbenden, onder analoge toepassing van art. 800 lid 3 en/of jo artikel 809 lid 3 Rv dan wel op grond van artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK), uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de zorg- en opvoedtaken, zoals vastgelegd in de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant locatie Middelburg d.d. 11 juli 2022 als volgt te wijzigen:
- er vindt gedurende twee weken geen contact plaats tussen de moeder en de minderjarigen; - er vindt vanaf week 43 minimaal of eenmaal per twee weken gedurende 1,5 uur begeleide omgang plaats tussen de moeder en de minderjarigen;
- de GI krijgt de bevoegdheid om verdere invulling van de zorg- en contactregeling tussen de moeder en de minderjarigen – onder haar regie– voor wat betreft de locatie, de duur, de frequentie en de mate/vorm van begeleiding nader vorm te geven en zo nodig uit te bereiden indien dit passend is in het belang van de minderjarigen.

4.De beoordeling

Wettelijk kader
4.1.
Ingevolge artikel 1:265g lid 1 BW kan de kinderrechter gedurende de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedtaken wijzigen of vaststellen indien dat in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is.
4.2.
Op grond van artikel 800, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) en 809 lid 3 Rv kan een beschikking betreffende een voorlopige ondertoezichtstelling, machtiging uithuisplaatsing, voorlopige voogdij alsmede een beschikking als bedoeld in artikel 1:265i, tweede lid BW aanstonds worden afgegeven, indien de behandeling niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarigen.
4.3.
Bij wet is niet voorzien in de mogelijkheid om met spoed te beslissen op artikel 1:265g lid 1 BW. De kinderrechter acht het gelet op de omstandigheden van deze zaak en de spoedeisendheid in dit geval echter in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om analoge toepassing te geven aan artikel 800 lid 3 en 809 lid 3 Rv. De kinderrechter neemt daarbij in aanmerking het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , dat op grond van artikel 3 IVRK als primaire overweging dient te gelden bij het nemen van beslissingen van de kinderrechter.
Inhoudelijke beoordeling
4.4.
De kinderrechter overweegt als volgt.
4.5.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat [minderjarige 1] in de avond op 8 oktober 2024 naar de spoedeisende hulp is gebracht, nadat hij kort nadat hij via beeldbellen contact met de moeder had gehad ineens niet meer kon lopen en kortdurend volledig uit contact is geweest. [minderjarige 1] is vervolgens naar het ziekenhuis gebracht. Dit blijkt ook uit het verslag van de spoedeisende hulp (hierna: SEH) van het ADRZ. Ook uit dit verslag volgt dat [minderjarige 1] is gezien en gesproken door de SEH-arts en een kinderarts (buiten aanwezig van de vader). [minderjarige 1] heeft daarbij aan de artsen verklaard dat hij het erg vindt dat zijn ouders ruzie hebben en dat hij liever dood gaat als zij zo ruzie blijven maken. Ook heeft hij hierbij aangegeven dat hij het niet fijn vindt bij de moeder en dat hij aankomend weekend niet naar de moeder wil. Verder is door de SEH-arts en kinderarts een conversie-stoornis vastgesteld. Daarbij komt nog dat [minderjarige 1] last heeft van woedeaanvallen. Dit alles zou volgens de GI voortkomen uit de strijd tussen de ouders en de belasting hiermee vanuit de moeder richting de kinderen. De GI heeft vervolgens overleg gezocht met de moeder en aangegeven dat het bezoek komend weekend in het belang van de kinderen niet door dient te gaan. Moeder heeft daarop, zo stelt de GI, geen akkoord gegeven. Zij lijkt de ernst van de situatie niet in te zien en begint frustraties over de vader te uiten. Ook [minderjarige 2] heeft last van de spanningen die er nu spelen. Zij is getuige geweest van de reacties van [minderjarige 1] en haar gedrag is veranderd. Zij is meer stil en teruggetrokken dan voorheen. De GI vreest dat [minderjarige 2] als zij dit weekend wel naar de moeder zou gaan nog meer zou worden belast met de scheiding en negativiteit over de vader. Temeer omdat de moeder het er niet mee eens is dat het bezoekweekend niet doorgaat. De GI vreest dat de moeder [minderjarige 2] in dat geval met de frustraties hierover zal belasten, hetgeen ook [minderjarige 2] verder kan beschadigen.
4.6.
Gelet op al het voorgaande ziet de kinderrechter noodzaak om de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedtaken met spoed en zonder het horen van belanghebbenden voorlopig te wijzigen. Gebleken is dat het op dit moment echt niet goed gaat met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en dat zij zeer veel stress en spanningen ervaren over de situatie en het contact met de moeder. Met de GI en de kindbehartiger is de kinderrechter van oordeel dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , gezien hetgeen nu is gebeurd, in de eerste plaats rust nodig hebben en dat het daarom niet in het belang van de kinderen is dat zij nu contact hebben met de moeder. De kinderrechter zal het spoedverzoek van de GI dan ook toewijzen voor de duur van twee weken, dit betekent dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] komend weekend (11 oktober 2024 tot en met 13 oktober 2024) niet naar de moeder gaan. Het resterende deel van het (spoed)verzoek zal de kinderrechter aanhouden tot de mondelinge behandeling van [datum] 2024 om [uur] , waarbij de belanghebbenden de gelegenheid krijgen om zich daarover uit te laten alvorens daarop wordt beslist.
4.7.
De kinderrechter zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.
De beslissing
De kinderrechter:
5.1.
wijzigt de beschikking van 11 juli 2022 ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voorlopig in die zin dat de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van twee weken geen contact hebben met elkaar, dit betekent dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het weekend van 11 oktober 2024 tot en met 13 oktober 2024 niet naar de moeder gaan;
5.2.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
houdt de behandeling van het restende deel van het (spoed)verzoek van de GI om de verdeling van de zorg- en opvoedtaken te wijzigen aan tot de mondelinge behandeling van
[datum] 2024 om [uur], welke behandeling wordt gehouden in het gerechtsgebouw van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie
Middelburg, Kousteensedijk 2, ten overstaan van mr. B.J. Duinhof, kinderrechter, voor de duur van 45 minuten;
5.4.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor die mondelinge behandeling voor de GI, (de advocaat van) de moeder en (de advocaat van) de vader en verzoekt de GI tevens om voornoemde zittingsdatum en -tijd door te geven aan (de advocaten van) de vader en de moeder voornoemd;
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hendriks, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. Vork als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.