ECLI:NL:RBZWB:2024:6805
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid door het UWV beoordeeld. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid, die op 25 mei 2021 was vastgesteld op 42,37%. Na een herbeoordeling door het UWV werd deze percentage verhoogd naar 48,65%. De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2023 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van het UWV aanwezig waren. In een tussenuitspraak op 11 januari 2024 werd het UWV gevraagd om een gebrek in hun besluit te herstellen.
De rechtbank oordeelt dat het UWV met de aanvullende rapportage van de verzekeringsarts B&B het motiveringsgebrek niet voldoende heeft hersteld. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts B&B ten onrechte concludeert dat eiser geen forse beperkingen op macroniveau heeft, enkel omdat hij gesprekken voert met de imam. De rechtbank benadrukt dat dit contact niet kan worden gezien als een indicatie van sociale contacten, aangezien eiser verder geen andere contacten heeft en de gesprekken voornamelijk gericht zijn op geestelijke verzorging na het overlijden van zijn moeder.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Eiser krijgt ook zijn griffierecht vergoed en een proceskostenvergoeding van € 2.187,50. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.