ECLI:NL:RBZWB:2024:6805

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
7 oktober 2024
Zaaknummer
22/6049 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid door het UWV beoordeeld. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid, die op 25 mei 2021 was vastgesteld op 42,37%. Na een herbeoordeling door het UWV werd deze percentage verhoogd naar 48,65%. De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2023 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van het UWV aanwezig waren. In een tussenuitspraak op 11 januari 2024 werd het UWV gevraagd om een gebrek in hun besluit te herstellen.

De rechtbank oordeelt dat het UWV met de aanvullende rapportage van de verzekeringsarts B&B het motiveringsgebrek niet voldoende heeft hersteld. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts B&B ten onrechte concludeert dat eiser geen forse beperkingen op macroniveau heeft, enkel omdat hij gesprekken voert met de imam. De rechtbank benadrukt dat dit contact niet kan worden gezien als een indicatie van sociale contacten, aangezien eiser verder geen andere contacten heeft en de gesprekken voornamelijk gericht zijn op geestelijke verzorging na het overlijden van zijn moeder.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Eiser krijgt ook zijn griffierecht vergoed en een proceskostenvergoeding van € 2.187,50. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/6049

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.I. Bal),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. H.M. van Gent).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling van zijn mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1
Met het besluit van 3 september 2021 heeft het UWV eisers mate van arbeidsongeschiktheid per 25 mei 2021 vastgesteld op 42,37%.
1.2
Met het bestreden besluit van 25 november 2022 heeft het UWV eisers bezwaar gegrond verklaard en zijn mate van arbeidsongeschiktheid per 25 mei 2021 bepaald op 48,65%.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers gemachtigde en de gemachtigde van het UWV.
1.4
In de tussenuitspraak van 11 januari 2024 [1] (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het UWV in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van die tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
1.5
Het UWV heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend. Eiser heeft hierop schriftelijk gereageerd.
1.6
De rechtbank heeft met toestemming van partijen een nadere zitting achterwege gelaten en vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het UWV met de rapportages van de verzekeringsarts B&B van 21 juni 2022 en 22 november 2022 onvoldoende heeft gereageerd op wat eiser ter zitting naar voren heeft gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser terecht opgemerkt dat de psycholoog in het rapport van 14 juni 2021 stelt dat de psychische klachten ten opzichte van 2019 niet zijn afgenomen en dat er forse beperkingen zijn op macroniveau. Het is de rechtbank niet duidelijk hoe het UWV deze constateringen heeft betrokken bij de beoordeling. De rapporten van de verzekeringsarts B&B lijken volgens de rechtbank tegenstrijdig met de constateringen van de psycholoog. De rechtbank heeft opgemerkt dat de verzekeringsarts B&B in het rapport van 21 juni 2022 stelt dat blijkens het dagverhaal en dagelijks activiteitenniveau geen sprake is van persoonlijk en sociaal disfunctioneren op micro-, meso- en macroniveau en dat zij in het rapport van 22 november 2022 heeft gesteld dat uit de primaire rapportage niet is gebleken dat sprake is van forse beperkingen op macroniveau, omdat eiser naar de moskee gaat en hij sociale contacten met de imam onderhoudt. De rechtbank heeft eiser gevolgd in zijn stelling dat dit tegenstrijdig is met de bevindingen van de psycholoog. De rechtbank heeft het UWV opgedragen om nader te motiveren waarom de beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren passend zijn. Daarbij is het UWV verzocht om in te gaan op de constatering van de psycholoog dat de psychische klachten ten opzichte van 2019 niet zijn afgenomen en dat er forse beperkingen zijn op macroniveau.
4. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het UWV een aanvullende rapportage van de verzekeringsarts B&B van 26 februari 2024 overgelegd. De verzekeringsarts B&B heeft gerapporteerd dat, hoewel de psycholoog aangeeft dat er op macroniveau forse beperkingen zijn, uit de eigen anamnese ook blijkt dat eiser dagelijks en soms twee keer per dag naar de moskee gaat en daar met de imam praat. Dit impliceert volgens de verzekeringsarts B&B dat eiser, weliswaar minimaal, dagelijks sociale contacten buitenshuis onderhoudt. De bevindingen van de psycholoog dat eiser sociale contacten onderhoudt, komen volgens de verzekeringsarts B&B overeen met de bevindingen van de primaire verzekeringsarts, die een eigen medische anamnese heeft afgenomen. Ook aan de primaire verzekeringsarts heeft eiser verteld dat hij naar de moskee gaat, dat hij contacten vermijdt maar dat hij wel met de imam gesprekken voert. Verder heeft de verzekeringsarts B&B aangegeven dat, hoewel de psycholoog ten aanzien van de eigen expertise beperkingen kan aangeven, de primaire verzekeringsarts de aangewezen persoon is om de klachten en ervaren belemmeringen van eiser te vertalen naar beperkingen in arbeid. De primaire verzekeringsarts heeft hierbij ook zijn eigen onderzoek in het kader van de WIA gedaan. Tot slot heeft de verzekeringsarts B&B erop gewezen dat, anders dan tijdens de einde wachttijd WIA-beoordeling in 2019 (toen een depressie op de voorgrond stond), de psycholoog ten aanzien van de datum in geding vaststelt dat er sprake is van een aanpassingsstoornis. Inhoudelijk komt de beschrijving van aanpassingsstoornis in de DSM-V grotendeels overeen met die van overspanning (ook wel ‘surmenage’ genoemd) en burn-out. Hierbij wordt ook gesteld dat het oppakken van sociale, maatschappelijke en werkrollen onderdeel is van het herstelproces en dat het bijdraagt aan de eigen kracht van de patiënten. Dit geldt volgens de verzekeringsarts B&B ook voor eiser.
5. Eiser heeft gereageerd op de aanvullende rapportage van de verzekeringsarts B&B. Volgens eiser wordt daarin onvoldoende antwoord gegeven op de tegenstrijdigheden zoals deze zijn geconstateerd in het medisch onderzoek. Het UWV heeft in deze procedure noodzaak gezien om een deskundige in de vorm van een psycholoog in te schakelen, om vervolgens af te wijken van wat door die psycholoog is vastgesteld. Er wordt gesteld door de verzekeringsarts B&B dat sprake zou zijn van dagelijks sociale contacten buitenshuis, maar uit zowel het onderzoek van de psycholoog als van de primaire verzekeringsarts blijkt dat er alleen sprake is van gesprekken met de imam en dat eiser verdere contacten mijdt. De gesprekken met de imam vallen volgens de psycholoog kennelijk niet onder sociale contacten. Eiser voert gesprekken met de imam om het overlijden van zijn moeder een plek te geven, wat gekwalificeerd dient te worden als contact in het kader van geestelijke verzorging en zingeving. Eiser stelt zich op het standpunt dat de vaststelling van de psycholoog dat sprake is van forse beperkingen op macroniveau (sociaal, werk) uitgangspunt dient te zijn en dat het vervolgens aan de verzekeringsarts is om dit te vertalen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank is van oordeel dat het UWV met de aanvullende rapportage van de verzekeringsarts B&B het motiveringsgebrek onvoldoende heeft hersteld. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts B&B uit het feit dat eiser gesprekken voert met de imam de conclusie lijkt te trekken dat daardoor geen sprake is van forse beperkingen op macroniveau. Naar het oordeel van de rechtbank kan het enkele feit dat eiser gesprekken voert met de imam, niet tot de conclusie leiden dat eiser op macroniveau geen forse beperkingen heeft. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat, zoals de verzekeringsarts B&B ook heeft aangegeven in de aanvullende rapportage, eiser enkel en alleen met de imam praat en geen contacten met anderen heeft. Niet in de moskee, maar ook niet daarbuiten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet gesproken kan worden van ‘dagelijks sociale contacten buitenshuis’ nu het hier slechts één contact betreft en eiser heeft verklaard contact met anderen dan de imam te vermijden. Daar komt bij dat eiser heeft aangegeven dat de gesprekken met de imam voornamelijk over het overlijden van zijn moeder gaan. Met eiser is de rechtbank van oordeel dit contact daarom als ‘contact in het kader van geestelijke verzorging en zingeving’ moet worden gezien. Uit de rapportage van de verzekeringsarts B&B en ook overigens blijkt niet dat sprake zou zijn van andere sociale contacten van eiser dan zijn gesprekken met de imam. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verzekeringsarts B&B ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiser vanwege sociale contacten niet fors beperkt is op macroniveau. Het vorenstaande klemt temeer nu de door het UWV ingeschakelde psycholoog - op basis van dezelfde informatie en feiten als waarover de verzekeringsarts B&B beschikt - heeft aangenomen dat er wél sprake is van forse beperkingen op macroniveau.
6.1
Gelet op wat hiervoor onder 6. is overwogen, komt de rechtbank aan de beoordeling van wat eiser heeft aangevoerd ten aanzien van een situatie van Geen Benutbare Mogelijkheden (GBM) niet toe.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, aangezien voor de verdere besluitvorming nog een nadere beoordeling van het UWV noodzakelijk is. Om proceseconomische redenen ziet de rechtbank ook geen aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen. Het UWV moet daarom een nieuwe beslissing op bezwaar nemen, rekening houdend met deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
7.1
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
7.2
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het UWV moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,-, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 875,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.187,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het UWV op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 16 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.