ECLI:NL:RBZWB:2024:161

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
AWB- 22_6049
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering van eiser tegen het UWV

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 11 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen een besluit van het UWV behandeld. Eiser, die sinds 2017 arbeidsongeschikt is, heeft bezwaar gemaakt tegen de wijziging van zijn arbeidsongeschiktheidspercentage door het UWV. Het UWV had vastgesteld dat eiser met ingang van 25 mei 2021 48,65% arbeidsongeschikt was, wat gevolgen had voor zijn WIA-uitkering. Eiser betwist deze vaststelling en stelt dat er wel degelijk procesbelang is, omdat een hogere erkenning van zijn arbeidsongeschiktheid invloed kan hebben op zijn uitkering.

De rechtbank heeft de zaak op 7 december 2023 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van het UWV aanwezig waren. Eiser heeft zijn standpunt toegelicht en het UWV heeft gereageerd. De rechtbank concludeert dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de beperkingen in het functioneren van eiser passend zijn. De rechtbank vraagt het UWV om aanvullende motivering te geven over de medische en arbeidskundige grondslagen van het bestreden besluit. De rechtbank stelt dat het bestreden besluit niet op een zorgvuldig onderzoek berust en in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank geeft het UWV vier weken de tijd om het gebrek te herstellen, waarna eiser de gelegenheid krijgt om te reageren op de herstelpoging. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND–WEST-BRABANT
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/6049

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.I. Bal),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. H.M. van Gent).

Inleiding

Het UWV heeft bepaald dat eiser met ingang van 25 mei 2021 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen, namelijk 42,37%. Dit heeft vanaf 1 oktober 2023 gevolgen voor eisers uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
In bezwaar heeft het UWV het arbeidsongeschiktheidspercentage gewijzigd naar 48,65% en de restverdiencapaciteit vastgesteld op € 1.724,08.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 25 november 2022.
Op 14 juni 2023 heeft het UWV het besluit van 23 mei 2023 ter kennisgeving naar de rechtbank gestuurd. In dit besluit heeft het UWV bepaald dat eiser vanaf 1 december 2022 80 tot 100% arbeidsongeschikt is. De wijziging van de hoogte van de WIA-uitkering per 1 oktober 2023 is met dit besluit komen te vervallen.
De rechtbank heeft vervolgens aan eiser gevraagd om, gelet op het besluit van 23 mei 2023, het procesbelang toe te lichten. Eiser heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
Het UWV heeft hierop een reactie gegeven.
De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser heeft voor het laatst gewerkt als operator nabewerking voor 39,77 uur per week. Op 8 maart 2017 heeft eiser zich ziekgemeld vanwege gezondheidsklachten. Na de wachttijd werd hij per 15 maart 2019 voor 100% arbeidsongeschikt geacht op medische gronden.
2. Op initiatief van het UWV vond er een herbeoordeling plaats. Het UWV heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat er in de onderhavige procedure geen sprake is van procesbelang. Het UWV vindt dat eiser op 25 mei 2021 48,65% arbeidsongeschikt is.
4. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op de rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) van 21 juni 2022 en 22 november 2022. De medische belastbaarheid van eiser is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 juni 2021.
5. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op de rapporten van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B) van 7 juli 2022 en 24 november 2022
.

Wat vindt eiser

6. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij is van mening dat er wel sprake is van procesbelang. Hij stelt dat het UWV niet in redelijkheid tot het bestreden besluit had kunnen komen. Eiser herhaalt de gronden uit zijn aanvullend bezwaarschrift van 31 augustus 2022.

Wat vindt de rechtbank

7. De vraag is of er in de huidige procedure sprake is van procesbelang, en zo ja, of het UWV terecht stelt dat eiser op 25 mei 2021 48,65% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vragen beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht.
Procesbelang
8. Het UWV is van mening dat het procesbelang in deze beroepsprocedure ontbreekt. De mogelijke vaststelling van een hoger arbeidsongeschiktheidspercentage per 25 mei 2021 heeft geen invloed op de hoogte van de WIA-uitkering. Het UWV stelt dat er in de onderhavige beroepsprocedure alleen procesbelang aanwezig zou zijn indien eiser meent recht te hebben op een IVA-uitkering. Het UWV merkt op dat eiser alleen in het ingediende bezwaar tegen het besluit van 23 mei 2023 heeft aangevoerd dat hij hier recht op heeft. Dit heeft eiser niet aangevoerd in de bezwaarprocedure tegen het primaire besluit of in de onderhavige beroepsprocedure.
9. Eiser stelt dat met het besluit van 23 mei 2023 inderdaad geen sprake is van een wijziging van de inkomsten. Dit neemt volgens hem echter niet weg dat hij een belang heeft bij de onderhavige procedure. Eiser heeft inmiddels bezwaar ingediend tegen het besluit van 23 mei 2023 omdat hij meent recht te hebben op een IVA-uitkering. In het kader van de duurzaamheidsbeoordeling is van belang dat eiser in onderhavige procedure ook voor 80-100% arbeidsongeschikt wordt verklaard. Ter zitting heeft eiser gezegd dat hij van mening is dat de psychische klachten niet zijn afgenomen en dat hij meent dat deze klachten duurzaam zijn.
10. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiser voldoende heeft gemotiveerd dat er in de onderhavige procedure sprake is van procesbelang. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of (hoger) beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook werkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een enkel formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. [1] In de onderhavige procedure is aan dit vereiste voldaan. Eisers claim dat de psychische klachten niet zijn afgenomen en duurzaam zijn kan feitelijke betekenis voor hem hebben, omdat dit op termijn kan leiden tot toekenning van een IVA-uitkering.
Medische grondslag van het bestreden besluit
11. Eiser stelt dat het UWV in het bestreden besluit ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door hem op 31 augustus 2022 ingediende bezwaren. In het beroepschrift herhaalt eiser vervolgens uitsluitend deze bezwaargronden. Hij stelt dat een deel van de beperkingen voor zijn psychische klachten zonder motivering zijn vervallen. Ter zitting licht eiser deze beroepsgrond nader toe. Voor het medisch onderzoek in de primaire fase is eiser gezien door zowel een verzekeringsarts als een psycholoog. Naar aanleiding hiervan is het rapport van 14 juni 2021 opgesteld. In dit rapport stelt de psycholoog dat de psychische klachten ten opzichte van 2019 niet zijn afgenomen en dat er forse beperkingen zijn op macroniveau. Volgens eiser is deze constatering van de psycholoog onvoldoende meegenomen in de vertaling van beperkingen in de FML. De constatering van de psycholoog dat de psychische klachten niet zijn afgenomen leidt er volgens eiser toe dat het expertiserapport van [zorgorganistatie] van 2019 weer actueel is. Eiser merkt daarbij op dat het gaat om de beperkingen die eiser ervaart en of deze kunnen worden geobjectiveerd. De diagnose aanpassingsstoornis is volgens eiser daarom ook niet leidend. Verder merkt eiser op dat de rapporten van de verzekeringsarts B&B tegenstijdig zijn met de stelling van de psycholoog dat sprake is van forse beperkingen op macroniveau. Eiser stelt daarbij dat hij geen sociale contacten heeft met de imam, het luisteren naar de imam kan volgens hem namelijk niet worden gekwalificeerd als sociaal contact. Daarbij ging eiser in 2019 ook al naar de moskee, dit heeft het UWV toen niet belemmerd om geen benutbare mogelijkheden aan te nemen.
12. De verzekeringsarts B&B stelt in de rapporten van 21 juni 2022 en 22 november 2022 dat de beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren passend zijn. In het rapport van 21 juni 2022 stelt zij dat rekening is gehouden met het feit dat eiser verminderd stressbestendig is. Ook zijn volgens haar de beperkingen passend bij het onderzoek door de primaire verzekeringsarts. De aandoening wordt bevestigd in de ontvangen medische informatie en er zijn volgens haar geen aandoeningen gemist. De verzekeringsarts B&B voegt hier nog aan toe dat het voor eiser juist van groot belang is om zo snel mogelijk de arbeidsrol op te pakken. Immers, passend werk geeft structuur, eigenwaarde, zelfvertrouwen, sociale contacten en het leidt af van het klachtenbeeld. Het verder uitstellen van hervatting op de arbeidsmarkt in passende arbeid zal volgens de verzekeringsarts B&B eerder klachtenonderhoudend zijn dan klachten verminderend. In het rapport van 22 november 2022 stelt de verzekeringsarts B&B dat de expertise van 2019 gezien het tijdsverloop niet ziet op datum in geding 25 mei 2021. Daarnaast wordt volgens haar niet ontkend dat sprake is van psychische problematiek, dit wordt bevestigd in het specialistenbericht van de psychiater van 4 juni 2021. Verder is volgens haar al gemotiveerd dat de beperkingen passend zijn bij de bevindingen van de primaire verzekeringsarts, welke toezien op datum in geding. Uit de primaire rapportage is niet gebleken dat sprake is van forse beperkingen op macroniveau, immers eiser gaat naar de moskee en hij onderhoudt sociale contacten met de imam. Ter zitting merkt het UWV op dat uit het rapport van 14 juni 2021 blijkt dat eiser spreekt met de imam om het overlijden van zijn moeder een plekje te geven.
13. De rechtbank vindt dat het UWV hiermee onvoldoende heeft gereageerd op hetgeen eiser ter zitting naar voren heeft gebracht. De rechtbank vindt dat eiser terecht opmerkt dat de psycholoog in het rapport van 14 juni 2021 stelt dat de psychische klachten ten opzichte van 2019 niet zijn afgenomen en dat er forse beperkingen zijn op macroniveau. Het is de rechtbank niet duidelijk hoe het UWV deze constateringen heeft betrokken bij de beoordeling. De rapporten van de verzekeringsarts B&B lijken tegenstrijdig met de constateringen van de psycholoog. De rechtbank merkt op dat de verzekeringsarts B&B in het rapport van 21 juni 2022 stelt dat blijkens het dagverhaal en dagelijks activiteitenniveau geen sprake is van persoonlijk en sociaal disfunctioneren op micro-, meso- en macroniveau en in het rapport van 22 november 2022 stelt zij dat uit de primaire rapportage niet is gebleken dat sprake is van forse beperkingen op macroniveau, immers gaat belanghebbende naar de moskee en onderhoudt hij sociale contacten met de imam. Dit is volgens eiser tegenstrijdig met de bevindingen van de psycholoog en de rechtbank kan dit volgen. De rechtbank vindt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en zal het UWV opdragen om nader te motiveren waarom de beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren passend zijn. De rechtbank verzoekt het UWV om hierbij in te gaan op de constatering van de psycholoog dat de psychische klachten ten opzichte van 2019 niet zijn afgenomen en dat er forse beperkingen zijn op macroniveau.
14. Verder is volgens eiser onvoldoende rekening gehouden met de triggervinger. Hij stelt dat hij vanwege pijnklachten niet in staat is om priegelwerk te doen. Ter zitting stelt eiser dat de triggervinger moet leiden tot een beperking van hand- en vingergebruik in de linkerhand. Het is namelijk problematisch als eiser zijn hele linkerhand moet gebruiken, wat in de functies het geval is. In het rapport van 21 juni 2022 stelt de verzekeringsarts B&B dat aanvullende beperkingen voor de triggervinger niet aan de orde is. Uit het primaire rapport blijkt dat bij onderzoek sprake is van een goede knijpkracht aan de handen. Ook blijkt dat eiser fietst en autorijdt, dit zijn volgens haar handelingen die gepaard gaan met goede handgrepen. In het rapport van 22 november 2022 voegt zij hieraan toe dat bij het vaststellen van de belastbaarheid niet alleen wordt uitgegaan van de door eiser aangegeven klachten en ervaren belemmeringen, maar ook van de geobjectiveerde medische afwijkingen die de klachten kunnen verklaren. Eiser heeft een triggervinger aan de ringvinger van de linkerhand. Eiser is rechtsdominant. Er is geen aanleiding om beperkingen ten aanzien van priegelwerk aan te nemen. Er is geen sprake van een beperkte pengreep of pincetgreep beiderzijds, immers het gaat om de ringvinger links. De rechtbank kan dit volgen en vindt dat de verzekeringsarts B&B voldoende heeft gemotiveerd waarom aanvullende beperkingen voor de triggervinger niet vereist zijn.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
15. Eiser herhaalt de bezwaargrond uit het bezwaarschrift van 31 augustus 2021. Hij stelt dat de functie met SBC-code 111160 is komen te vervallen vanwege de vereiste leesvaardigheid. Volgens eiser heeft de nieuw geselecteerde functie binnen dezelfde SBC-code dezelfde functie-eis als het gaat om de beheersing van de Nederlandse taal. Deze functie dient daarom te vervallen volgens eiser.
16. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige B&B in het rapport van 24 november 2022 voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen aanleiding is om de functie te laten vervallen. Zij stelt dat in de functie geen stukken tekst hoeven te worden gelezen. Men dient alleen het soort kussen of label en het aantal te kunnen lezen,
van begrijpend lezen is in deze functie geen sprake. De verzekeringsarts acht het volgens de arbeidsdeskundige B&B plausibel dat eisers beheersing van de Nederlandse taal is verslechterd. Begrijpend lezen is dan wellicht te hoog gegrepen maar enkele woorden of een aantal lezen moet mogelijk zijn. De beheersing van de Nederlandse taal in deze functie is van een heel basaal niveau.

Conclusie en gevolgen

17. Gelet op wat hiervoor onder rechtsoverweging 11 tot en met 13 is overwogen, berust het bestreden besluit niet op een zorgvuldig onderzoek en een deugdelijke motivering. Het bestreden besluit is dus in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
18. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a, van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet daarvoor in dit geval aanleiding. Om het gebrek te herstellen is een aanvullende motivering van de verzekeringsarts B&B vereist.
19. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen op
vier wekenna de datum van verzending van deze tussenuitspraak. Herstel kan met een aanvullende motivering, of als dat nodig is, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
20. Het UWV moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen
een weekna de datum van verzending van deze tussenuitspraak, meedelen aan de rechtbank of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het UWV gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen
drie wekente reageren op de herstelpoging van het UWV. De rechtbank zal na de reacties van de partijen nagaan of een zitting nodig of gewenst is, of dat direct een einduitspraak op het beroep kan worden gedaan.
21. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
22. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dit betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt het UWV op binnen
  • stelt het UWV in de gelegenheid om binnen
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan op 11 januari 2024 door mr. R.J. van Lochem, rechter, in aanwezigheid van mr. J.G.M. Koning, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2840 en de uitspraak van 17 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:589.