In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 februari 2024, wordt het beroep van eisers tegen een last onder dwangsom beoordeeld. Eisers, eigenaren van een woning in Breda, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, dat hen opdraagt het gebruik van hun woning voor kamerverhuur te staken. De rechtbank behandelt de feiten en omstandigheden rondom de opgelegde last, die voortkwam uit een controle door de inspectie Toezicht en Handhaving. De rechtbank concludeert dat de bewoners van de woning niet als één huishouden kunnen worden aangemerkt, wat in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt dat het college op goede gronden heeft gehandeld en dat de last onder dwangsom terecht is opgelegd. Echter, de hoogte van de dwangsom wordt als onterecht vastgesteld op € 40.000,- en wordt verlaagd naar € 30.000,-. De rechtbank vernietigt het besluit van het college voor wat betreft de hoogte van de dwangsom, maar laat de last op zich in stand. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en bepaalt dat het college het griffierecht aan eisers moet vergoeden.