ECLI:NL:RBZWB:2024:679

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
02/042261-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in verkeersongeval door onwelwording

Op 21 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 30 juli 2021 te Ossenisse, gemeente Hulst. De verdachte, een beginnend bestuurder, reed met een snelheid van 129 km/u op een weg waar de maximumsnelheid 60 km/u was. Bij het naderen van een bocht verloor hij de controle over zijn voertuig en botste tegen twee bomen, wat resulteerde in de dood van zijn passagier, [slachtoffer].

De officier van justitie beschuldigde de verdachte van het veroorzaken van het ongeval door schuld, zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). De verdediging voerde echter aan dat de verdachte mogelijk onwel was geworden en zijn bewustzijn had verloren, wat zou betekenen dat er geen sprake was van schuld. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op zittingen in juli 2022 en februari 2024, waarbij medische informatie over de verdachte werd onderzocht.

Na beoordeling van de feiten en omstandigheden concludeerde de rechtbank dat er niet wettig en overtuigend bewijs was voor schuld van de verdachte aan het ongeval. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar oordeelde dat hij wel gevaar op de weg had veroorzaakt, zoals bedoeld in artikel 5 WVW. Echter, omdat er geen schuld kon worden vastgesteld, werd de verdachte ook van dit subsidiaire feit ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank benadrukte dat de verdachte niet strafbaar was voor het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/042261-22
vonnis van de meervoudige kamer van 21 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 27 juli 2022 en 7 februari 2024, waarbij de officier van justitie mr. M. van Leeuwen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Op 10 augustus 2022 is in deze zaak bij tussenvonnis het onderzoek ter zitting heropend en geschorst ten behoeve van het laten verrichten van onderzoek naar de medische voorgeschiedenis van verdachte.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] is overleden, dan wel dat hij gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat er sprake is van een variant van afwezigheid van alle schuld, te weten de verontschuldigbare onmacht. Gelet op de omstandigheden bij het ongeval, het rijgedrag van verdachte, de consistente verklaringen van verdachte dat hij zich niets meer kan herinneren, de toestand van verdachte na het ongeval en de medische informatie over verdachte, is het aannemelijk dat verdachte onwel is geworden en zijn bewustzijn heeft verloren, waarbij niet valt uit te sluiten dat dit is veroorzaakt door een spontane hersenbloeding voorafgaand aan het ongeval. Verdachte heeft dan ook geen schuld gehad aan het ongeval. Gelet daarop verzoekt zij verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde feit en hem ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit te ontslaan van alle rechtsvervolging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen en de overige stukken in het dossier stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 30 juli 2021 heeft er op de Grindweg naar Hontenisse te Ossenisse, gemeente Hulst, een verkeersongeval plaatsgevonden. Verdachte reed als beginnend bestuurder van een personenauto, te weten een Citroën met het [kenteken] , over deze weg. Naast hem in de auto zat [slachtoffer] . Verdachte heeft met een veel hogere snelheid gereden dan de aldaar voor personenauto’s toegestane maximumsnelheid van 60 kilometer per uur. Hij reed 5 seconden vóór de botsing met een indicatieve snelheid van 129,43 kilometer per uur en 1 seconde vóór de botsing met een indicatieve snelheid van 135,78 kilometer per uur. Bij het naderen van een bocht heeft hij onvoldoende zijn snelheid geminderd, waardoor hij met zijn auto van de weg af is geraakt en tegen twee bomen is aangereden.
Als gevolg van het ongeval is [slachtoffer] overleden.
Het primair ten laste gelegde feit: artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW)
Primair wordt verdachte verweten dat hij heeft gehandeld in strijd met artikel 6 WVW. De rechtbank zal daarom eerst moeten beoordelen of en, zo ja, in welke mate er sprake is van schuld van verdachte aan het verkeersongeval.
Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval.
Verder kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld als hiervoor genoemd.
Gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden kan het rijgedrag van verdachte naar het oordeel van de rechtbank in beginsel tot de conclusie leiden dat verdachte zich in ieder geval aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan zijn schuld (zoals bedoeld in artikel 6 WVW) te wijten is. Dat kan echter anders zijn als er feiten en omstandigheden zijn aangevoerd en aannemelijk zijn geworden, waaruit volgt dat van zodanige schuld niet kan worden gesproken.
De rechtbank oordeelt in dat kader als volgt. Uit het dossier blijkt dat verdachte vóór het naderen van de bocht niet zijn snelheid geminderd heeft. Integendeel, hij is steeds harder gaan rijden. Dat terwijl de weg onverlicht was en deze voor verdachte ook bekend was, zodat hij wist dat er bomen stonden en er meerdere bochten aan zouden komen. Verdachte heeft blijkens zijn strafblad niet eerder snelheidsovertredingen begaan en staat niet bekend als 'snelheidsduivel' of 'wegpiraat'. Verdachte heeft zelf geen aanwijsbare reden of oorzaak voor de versnelling kunnen geven en uit het dossier blijkt daar ook niet van. Ten slotte heeft verdachte een medische voorgeschiedenis van onverklaarbare bloedneuzen die gepaard gaan met duizelingen en forse hoofdpijn. Gelet op dit alles is naar het oordeel van de rechtbank niet uit te sluiten dat verdachte onwel is geworden en het bewustzijn heeft verloren.
Conclusie
Nu niet is uit te sluiten dat verdachte onwel is geworden en het bewustzijn heeft verloren, kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte schuld in de zin van artikel 6 WVW heeft gehad aan het verkeersongeval. De rechtbank acht het bestanddeel ‘schuld’ dan ook niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.
Het subsidiair ten laste gelegde feit: artikel 5 WVW
Gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte gevaar op de weg hebben veroorzaakt. Nu de delictsomschrijving geen schuldbestanddeel bevat, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 heeft overtreden..
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit is de rechtbank echter van oordeel dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld. Dit betekent dat verdachte geen verwijt kan worden gemaakt van de overtreding van het subsidiair ten laste gelegde feit. De rechtbank zal verdachte daarom ten aanzien van dit feit ontslaan van alle rechtsvervolging.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair:
op 30 juli 2021 te Ossenisse, binnen de gemeente Hulst, als verkeersdeelnemer, namelijk als beginnend bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto Citro
ën, voorzien van het [kenteken] ), daarmede
rijdende over de weg,
deGrindweg
naarHontenisse, zich zodanig heeft gedragen dat
door zijn gedragingen gevaar op die weg werd veroorzaakt, immers heeft hij, verdachte,
- met een veel hogere snelheid dan de aldaar voor personenauto’s toegestane
maximum snelheid van 60 kilometer per uur gereden (te weten rond
129 km per uur) en
- onvoldoende zijn snelheid geminderd bij het naderen van een bocht,
waardoor hij, verdachte, met
hetdoor hem bestuurde motorrijtuig (personenauto)
van de weg af is geraakt en tegen twee bomen is aangereden, waardoor een ander, te weten [slachtoffer] werd gedood.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor onder 4.3.2 heeft overwogen, is verdachte niet strafbaar.

6.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

7.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
subsidiair: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart
verdachte niet strafbaar voor het bewezenverklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Bergen, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. M.E. de Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 februari 2024.
Mr De Boer en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.