Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het niet meewerken aan een speekseltest op 10 september 2022. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 5 augustus 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar zijn gemachtigde, mr. B. de Jong, heeft het standpunt van de betrokkene toegelicht.
De gemachtigde voerde aan dat de boete niet redelijk was, gezien de omstandigheden van de staandehouding en het feit dat de betrokkene geen overtreding had begaan. De betrokkene had geen kenmerken van drugsgebruik en de verbalisant had geen verboden middelen aangetroffen. De gemachtigde stelde dat de staandehouding mogelijk was gebaseerd op etniciteit, wat ethisch profileren zou impliceren. De zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, verweerde de beslissing van de officier van justitie en benadrukte dat de wet geen concrete aanleiding vereist voor het afnemen van een speekseltest.
De kantonrechter oordeelde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was vastgesteld. De betrokkene had niet op de eerste vordering meegewerkt aan de speekseltest, wat volgens de Wegenverkeerswet 1994 een verplichting is voor bestuurders. De kantonrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat er geen aanleiding was om de boete te matigen. De uitspraak werd openbaar gedaan en de betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.