ECLI:NL:RBZWB:2024:675

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
AWB-22_5725
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de omgevingsvergunning voor kamergewijze verhuur in strijd met de beheersverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning die aan de vergunninghouder is verleend voor het kamergewijs verhuren van een woning in Waalwijk. De vergunning is verleend door het college van burgemeester en wethouders op 23 mei 2022, waarna eisers bezwaar hebben gemaakt. Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard met een besluit op 8 november 2022. De rechtbank heeft het beroep op 8 juni 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van het college en de vergunninghouder aanwezig waren. De rechtbank heeft eerder een tussenuitspraak gedaan op 20 juli 2023, waarin het college werd opgedragen om gebreken in het besluit te herstellen. Het college heeft in reactie hierop een aanvullende motivering ingediend, waarbij het de afwijking van de beheersverordening heeft onderbouwd met artikel 2.12 van de Wabo.

De rechtbank oordeelt dat het college bevoegd was om de omgevingsvergunning te verlenen op basis van de nieuwe grondslag. De rechtbank concludeert dat de vergunninghouder gebruik mag maken van de vergunning, omdat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven. De rechtbank vernietigt echter het bestreden besluit voor zover het college de vergunning heeft gebaseerd op de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Eisers krijgen een vergoeding voor de proceskosten, die door het college moet worden betaald, evenals het griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt op 31 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/5725

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk

(gemachtigde: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [vergunninghouder] uit [plaats] (de vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning die aan de vergunninghouder is verleend om het kamergewijs verhuren en (laten) bewonen van de woning aan de [adres] in [plaats] toe te staan. Eisers wonen net om de hoek in de [straat] .
1.1.
Het college heeft de omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden in strijd met de beheersverordening verleend op 23 mei 2022. Eisers hebben tegen deze vergunning bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 8 november 2022 heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en de vergunning in stand gelaten.
1.2.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. De vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. D.J.M. Konings als vervanger van de gemachtigde van eisers, de gemachtigden van het college en de vergunninghouder.
1.4
Voor het omzetten van de eengezinswoning naar een woning die gebruikt mag worden voor kamerverhuur, is ook een omzettingsvergunning op grond van de huisvestingsverordening verleend. Eisers hebben hiertegen ook beroep ingesteld. In die zaak (22/5726), die op dezelfde zitting is behandeld, is al uitspraak gedaan. [1]
1.5
In een tussenuitspraak van 20 juli 2023 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen 2 maanden na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
1.6
Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend, waarbij hij de afwijking baseert op artikel 2.12, eerste lid sub a onder 2 van de Wabo in samenhang met artikel 4, negende lid van Bijlage II van het Bor.
1.7
Eisers hebben hierop schriftelijk gereageerd.
1.8
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Wettelijk kader
2. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Inhoudelijke beoordeling
Tussenuitspraak
3. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). [2]
2.1
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het college ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid die art. 57.3 van de ‘Beheersverordening Woonwijken (incl. kamerbewoning)’ kent, omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Het college heeft dit hersteld en de afwijkingsbevoegdheid van artikel 2.12, eerste lid sub a onder 2 van de Wabo in samenhang met artikel 4, negende lid van Bijlage II van het Bor aan de vergunning ten grondslag gelegd. De rechtbank zal toetsen of het college dat op goede gronden heeft gedaan.
Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Mocht het college vergunning verlenen op basis van de nieuwe grondslag?
5. Eisers stellen dat het college geen afwijking kan verlenen van de parkeernormen op grond van artikel 2.12, eerste lid sub a onder 2 van de Wabo in samenhang met artikel 4, negende lid van Bijlage II van het Bor. Dit kan volgens de jurisprudentie alleen bij samenhang tussen de wijziging van het gebruik en de daaruit voortvloeiende wijziging van de parkeerbehoefte. [3] In deze zaak heeft het college de gebruikswijziging met de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid toegestaan. Het is dan niet mogelijk om op basis van deze grondslag zelfstandig een afwijking van de parkeernormen toe te staan.
4.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat het college bevoegd was op basis van de nieuwe grondslag een omgevingsvergunning voor het gebruik van de woning voor kamergewijze verhuur in afwijking van de beheersverordening te verlenen. Er is geen sprake van het enkel en alleen afwijken van de parkeernormen met de nieuwe grondslag. Het college heeft in de aanvullende motivering de binnenplanse afwijking expliciet ingetrokken en daarvoor in de plaats het gebruik van de woning voor kamerverhuur in afwijking van het beheersverordening, inclusief het afwijken van de parkeernormen gebaseerd op een nieuwe grondslag.
Heeft het college voldoende onderbouwd dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening?
6. Voorwaarde voor het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid is dat de ontwikkeling past in een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank ziet geen gronden die kunnen leiden tot de conclusie dat het project in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en komt tot het oordeel dat het college het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid voldoende heeft onderbouwd. Het college heeft in de onderbouwing van de toepassing van de buitenplanse afwijkingsbevoegdheid uitgebreid gemotiveerd dat het kamergewijs verhuren van de woning in zijn beleid past, niet tot een onaanvaardbare parkeersituatie leidt, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet belemmert en verantwoord is vanuit het oogpunt van milieuhygiëne, waterhuishouding, externe veiligheid, verkeer en een goed woon- en leefklimaat. Eisers hebben dit in het beroepschrift en de reactie op de aanvulling van het college waarmee hij het geconstateerde gebrek hersteld, niet inhoudelijk bestreden.
Conclusie
6. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover het college de vergunning heeft gebaseerd op de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat het college heeft aangegeven de vergunning in stand te willen laten met toepassing van de buitenplanse afwijkingsbevoegdheid van artikel 2.12, eerste lid sub a onder 2 van de Wabo in samenhang met artikel 4, negende lid van Bijlage II van het Bor. Het college heeft een draagkrachtige motivering gegeven voor het toepassen van deze bevoegdheid. Doordat de rechtsgevolgen in stand blijven, mag de vergunninghouder gebruik blijven maken van zijn vergunning en hoeft het college geen nieuwe vergunning te verlenen.
6.1
Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting. De wegingsfactor is 1. En elk punt heeft een waarde van € 875,-. Toegekend wordt in totaal € 2.187,50.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 8 november 2022;
- laat de rechtgevolgen van het besluit van 8 november 2022 in stand;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier op 31 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen,[. . .]
Besluit omgevingsrecht
Artikel 4 van Bijlage II
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking: [. . .]
9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen; [. . .]
Beheersverordening (Woonwijken (incl. kamerbewoning)
Artikel 12 Deelgebied 4.8
Op de gronden die zijn aangegeven als 'Deelgebied 4.8', wordt het beheer van het bestaande gebruik, waaronder mede bouwen is begrepen, bepaald door toepassing van:
de planregels die zijn opgenomen in de van deze verordening deel uitmakende Bijlage Planregels deelgebied 4;
de verbeelding die is opgenomen in de van deze verordening deel uitmakende Bijlage Verbeelding deelgebied 4.8;
danwel,
de na inwerkingtreding van het bestemmingsplan onherroepelijk geworden besluiten bij of krachtens artikelen 11, 15 en 19 van de WRO, dan wel de artikel 3.6, 3.10, 3.22 en 3.23 (Wro) dan wel artikel 2.12 Wabo, dan wel de na inwerkingtreding van de 'beheersverordening Woonwijken' (2016) en de 'beheersverordening Woonwijken (incl. parkeren)' (2018) onherroepelijk geworden besluiten bij of krachtens artikel 2.12 Wabo, één en ander zoals blijkt uit het gemeentelijk archief.

Artikel 57 Parkeerregels

57.1
Parkeren, laden en lossen
a. Bij een gebruiksverandering of de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel, waarbij de volgende voorwaarden van toepassing zijn:
voor de bepaling van het aantal parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen voor auto's betekent 'in voldoende mate' dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de gemeentelijke parkeernota, zoals opgenomen in Bijlage 94.
de afmetingen van de parkeerplaatsen voor auto's dienen te voldoen aan de afmetingen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de gemeentelijke parkeernota zoals opgenomen in Bijlage 94.
indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
Bestemmingsplan Woonwijken
1 BEGRIPSBEPALINGEN
w.1
woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden; [. . .]
w.3
woonhuis
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden; [. . .]
3 WONEN
3.1
Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. hoofdgebouwen ten behoeve van:
1 woonhuizen al dan niet in combinatie met de uitoefening van:
- beroepsmatige activiteiten in het hoofdgebouw, op een maximum
van 30 m² van het bruto-vloeroppervlak van het hoofdgebouw;
- bedrijfsmatige activiteiten na het verlenen van vrijstelling.
2 woonwagens, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘woonwagens’
op de plankaart;
3 autoboxen binnen de aanduiding ‘autoboxen’ op de plankaart;
met de bij lid a behorende:
aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen;
tuinen en erven;
bouwwerken, geen gebouw zijnde.

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20 juli 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:5184
2.ABRvS 24 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5704 en ABRvS 15 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX4694
3.ABRvS 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4088