In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning die aan de vergunninghouder is verleend voor het kamergewijs verhuren van een woning in Waalwijk. De vergunning is verleend door het college van burgemeester en wethouders op 23 mei 2022, waarna eisers bezwaar hebben gemaakt. Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard met een besluit op 8 november 2022. De rechtbank heeft het beroep op 8 juni 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van het college en de vergunninghouder aanwezig waren. De rechtbank heeft eerder een tussenuitspraak gedaan op 20 juli 2023, waarin het college werd opgedragen om gebreken in het besluit te herstellen. Het college heeft in reactie hierop een aanvullende motivering ingediend, waarbij het de afwijking van de beheersverordening heeft onderbouwd met artikel 2.12 van de Wabo.
De rechtbank oordeelt dat het college bevoegd was om de omgevingsvergunning te verlenen op basis van de nieuwe grondslag. De rechtbank concludeert dat de vergunninghouder gebruik mag maken van de vergunning, omdat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven. De rechtbank vernietigt echter het bestreden besluit voor zover het college de vergunning heeft gebaseerd op de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Eisers krijgen een vergoeding voor de proceskosten, die door het college moet worden betaald, evenals het griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt op 31 januari 2024.