ECLI:NL:RBZWB:2024:6690

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
BRE 23/9642
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een woning inclusief onderkeldering

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de door het college op 25 juli 2023 aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning, het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan en het kappen van bomen aan de [adres] te [plaats 1]. Eiser vreest schade door de toekomstige bouwwerkzaamheden en stelt dat het college ten onrechte aannemelijk heeft geacht dat aan alle in het Bouwbesluit 2012 opgenomen voorschriften wordt voldaan. De rechtbank constateert dat de aanvraag is onderbouwd met een uitgebreide ruimtelijke onderbouwing, inclusief de constructie en het Bouwbesluit 2012. Het college heeft al deze stukken voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit beoordeeld. In het uitvoeringsvoorstel is aangegeven dat er voor de uitvoering nog dient te worden beschouwd wat het effect is van de bronbemaling op de woning van eiser. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft aangenomen dat het bouwplan voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012. De rechtbank wijst de wens van eiser om gegevens die bij de beoordeling van het bouwveiligheidsplan bekend worden ook al bij de vergunningverlening te betrekken af. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en de verleende omgevingsvergunning in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/9642

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser,

(gemachtigde: mr. M. de Buck),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, college,

(gemachtigde: [naam 1] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam 2] uit [plaats 2] , vergunninghouder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de door het college op 25 juli 2023 aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning (bestreden besluit) voor het bouwen van een woning, het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan en het kappen van bomen aan de [adres] te [plaats 1] (perceel). Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, de gemachtigde van het college en vergunninghouder.
1.2
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank medegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het geschil
2. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden aan vergunninghouder een omgevingsvergunning heeft verleend voor het bouwen van een woning op het perceel en voor het afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1
Met het bestreden besluit heeft college vergunninghouder ook toestemming verleend om 21 bomen te kappen. Eiser heeft daartegen geen beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank beoordeelt dat onderdeel van het bestreden besluit daarom niet.
Het beroep
3. Het beroep dient naar het oordeel van de rechtbank ongegrond te worden verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). De aanvragen om een omgevingsvergunning in deze zaak zijn ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is eigenaar van de woning op het perceel. Eiser wenst de bestaande bebouwing te slopen en op het perceel een nieuwe woning te bouwen. Eiser heeft hiervoor op 26 mei 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd bij het college. Het college heeft op 20 oktober 2021 een ontwerpbesluit genomen. Het ontwerpbesluit heeft van 21 oktober 2021 tot en met
1 december 2021 ter inzage gelegen. Eiser heeft een zienswijze ingediend tegen het ontwerpbesluit. In het bestreden besluit heeft het college de situering van het ontwerpplan aangepast en is de ruimtelijke onderbouwing aangevuld. Het college heeft het bestreden besluit van 3 augustus 2023 tot en met 13 september 2023 ter inzage gelegd. Eiser heeft gedurende deze termijn beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Heeft het college op goede gronden aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning en de afwijking van het bestemmingsplan op het perceel?
5. Eiser vreest schade te ondervinden door de bouw- en graafwerkzaamheden – en in het bijzonder de bronbemaling – bij de door vergunninghouder onder de woning te realiseren kelder. Het college heeft bij het nemen van het bestreden besluit onvoldoende onderzoek gedaan naar de effecten van de bronbemaling voor de naastgelegen woning. De nog te overleggen berekeningen minimaliseren het risico op schade aan de woning van eiser onvoldoende. Het college heeft de trillinghinder op grond van artikel 8.4 en 8.6 van het Bouwbesluit 2012 onvoldoende getoetst en volgens eiser dienen aan de omgevingsvergunning aanvullende voorwaarden voor bronbemaling, grond kerende hulpconstructies, een uit te voeren nulmeting en een verplichte Constructie Allrisk (CAR)-verzekering te worden opgenomen. Eiser heeft ter onderbouwing in beroep een deskundigenrapport ingediend dat zijn vrees bevestigt.
5.1
Het college stelt dat het bestemmingsplan het toestaat om een kelder tot aan de perceelsgrens te bouwen en dat de woning en de kelder op circa drie meter van de perceelsgrens worden gerealiseerd en op circa vier meter tot de woning van eiser. De aannemer heeft voor de bouw een uitvoeringsvoorstel ingediend, maar dat is nog geen uitvoering gereed bouwplan. Het definitieve werkplan – inclusief alle berekeningen, het voorkomen van trillingen, de bemaling, etcetera – dient nog bij het college te worden ingediend. Op basis van wat vergunninghouder bij het college heeft ingediend, is voor het college voldoende aannemelijk dat aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 is voldaan. Voor wat betreft de gronden over artikel 8.4 en 8.6 van het Bouwbesluit 2012 verwijst het college naar het nog in te dienen definitieve werkplan en verder hebben vergunninghouder en eiser afspraken gemaakt over het zo veel mogelijk trillingvrij bouwen. De gronden over het opnemen van aanvullende voorschriften dienen volgens het college te worden afgewezen. De voorschriften over artikel 8.6 van het Bouwbesluit, het uitvoeren van een nulmeting en de grond kerende hulpconstructies zijn onderdeel van de beoordeling van het nog in te dienen definitieve werkplan en er bestaat geen grondslag voor het opleggen van een verplicht voorschrift over het afsluiten van een CAR-verzekering.
5.2
Voor het perceel geldt het ‘Bestemmingsplan [plaats 1] ’ (bestemmingsplan). Het perceel heeft onder meer de bestemming ‘Wonen’ [1] met functieaanduiding ‘erf’. Voor het bouwen op de bestemming is onder meer als voorwaarde gesteld dat hoofdgebouwen binnen een bouwvlak worden gebouwd en dat ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ geen hoofdgebouw mag worden gebouwd [2] .
5.3
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, sub a, van de Wabo geldt dat – voor zover de aanvraag betrekking heeft op de activiteit ‘bouwen’ in de zin van artikel 2.1, eerste lid, sub a, van de Wabo – de omgevingsvergunning wordt geweigerd als de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het te bouwen bouwwerk voldoet aan de voorschriften die daaraan zijn gesteld. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) [3] volgt dat de toets bij de beoordeling van artikel 2.10, eerste lid, sub a, van de Wabo een aannemelijkheidstoets is. Het college komt beoordelingsruimte toe bij de beantwoording van de vraag of op basis van de door vergunninghouder overgelegde stukken aannemelijk is dat wordt voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 [4] . Er hoeft niet te zijn aangetoond dat aan het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan [5] .
Artikel 2.10, eerste lid, sub c, van de Wabo bepaalt dat het college de omgevingsvergunning moet weigeren als een aanvraag voor een omgevingsvergunning ziet op de activiteit ‘bouwen’ en de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan. In een dergelijk geval wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit in strijd met het bestemmingsplan in de zin van artikel 2.1, eerste lid, sub c, van de Wabo. De omgevingsvergunning wordt enkel geweigerd als deze niet op grond van artikel 2.12 van de Wabo kan worden verleend. Artikel 2.12, eerste lid, sub, a, ten 3̊, van de Wabo bepaalt dat de omgevingsvergunning in geval van strijd met het bestemmingsplan slechts kan worden verleend als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
5.4
De rechtbank leidt uit het bestemmingsplan en de plankaart af dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de nieuw te bouwen woning ten opzichte van het bouwvlak verder naar achter wordt gebouwd op gronden met de functieaanduiding ‘erf’. De gronden van eiser zijn niet gericht tegen de bouw van de woning door vergunninghouder, maar eiser vreest schade aan zijn woning door de bouwwerkzaamheden (in het bijzonder de onderkeldering). De bijlagen bij het bestreden besluit zijn onderdeel van het bestreden besluit. In bijlage 3 bij het bestreden besluit is bepaald dat uiterlijk drie weken voorafgaand aan de start van de bouw een bouwveiligheidsplan in de zin van artikel 8.7 van het Bouwbesluit 2012 moet worden ingediend. Hierin moeten ook gegevens over bijzondere tijdelijke constructies ten aanzien van de bouwput en de bemaling zijn opgenomen. Volgens eiser heeft het college op basis van de aanvraag en de overgelegde stukken en bescheiden het ten onrechte aannemelijk geacht dat het te bouwen bouwwerk voldoet aan de voorschriften die daaraan gesteld zijn in onder meer het Bouwbesluit 2012.
De rechtbank maakt uit het dossier op dat de aanvraag is onderbouwd met een uitgebreide ruimtelijke onderbouwing, waarin niet alleen aandacht is besteed aan stikstof, geluid, het landelijk/provinciaal/gemeentelijk beleid, water, de flora en fauna, maar ook gaat de ruimtelijke onderbouwing al in op het Bouwbesluit en de constructie. Verder is voor de onderkeldering een uitvoeringsvoorstel opgesteld. Het college heeft al deze stukken voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit beoordeeld. In het uitvoeringsvoorstel is letterlijk aangegeven dat er voor de uitvoering nog dient te worden beschouwd wat het effect is van de in het uitvoeringsvoorstel opgenomen bronbemaling op de woning van eiser. Het uitvoeringsplan is geen werkplan en voorafgaand aan de start van de uitvoering zal de definitieve werkmethode worden bepaald, inclusief het opstellen van de benodigde berekeningen en tekeningen. Het college dient daarna het werkplan eerst goed te keuren, wat ook een toets inhoudt dat er door de bouwwerkzaamheden geen schade aan de naastgelegen panden ontstaat. De rechtbank acht dit in lijn met artikel 8.7 van het Bouwbesluit 2012 en het college heeft ter zitting toegezegd – mede gelet op het door eiser in beroep ingediende expertiserapport – dat het eiser ook zal betrekken bij de beoordeling van het bouwveiligheidsplan. De verleende omgevingsvergunning moet gedragen worden door al de hiervoor aangegeven stukken. Voor zover het college het bouwveiligheidsplan niet goedkeurt, resteert een omgevingsvergunning die feitelijk niet geëffectueerd kan worden.
5.5
Eiser wenst dat de gegevens – die bij de beoordeling van het bouwveiligheidsplan bekend worden – ook al bij de vergunningverlening worden betrokken. De rechtbank verwijst voor wat betreft deze wens naar de uitspraak van de AbRS van 30 augustus 2023 [6] . In rechtsoverweging 12.2 en 12.3 van die uitspraak is geoordeeld dat artikel 2.7 van de Regeling omgevingsrecht de grondslag is voor de bepaling in een omgevingsvergunning dat bepaalde gegevens en bescheiden op een later moment worden overgelegd. Onder meer het bouwveiligheidsplan valt onder deze stukken. Naar het oordeel van de rechtbank maken de latere gegevens op basis van het bouwveiligheidsplan niet dat hierdoor het bestreden besluit ten onrechte is genomen. Een gefaseerde toestemming is mogelijk, waarbij geldt dat eiser – indien het college het bouwveiligheidsplan niet goedkeurt en vergunninghouder toch gaat bouwen – het college kan verzoeken om handhavend op te treden, bijvoorbeeld door een bouwstop af te kondigen.
5.6
Naar het oordeel van de rechtbank is het college, op basis van de aanvraag en de overige stukken, er in het bestreden besluit terecht vanuit gegaan dat voldoende aannemelijk is dat het bouwplan voldoet aan de in onder meer het Bouwbesluit 2012 opgenomen voorschriften. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat eiser en vergunninghouder met elkaar hebben afgesproken om zo veel mogelijk trillingvrij te bouwen. De rechtbank ziet ook geen meerwaarde voor wat betreft het opnemen van een extra voorschrift voor de bemaling in de zin van artikel 8.6 van het Bouwbesluit 2012. Ook dit is een onderdeel waarop het mogelijk handhavend optreden van het college ziet, maar in dit stadium is dat nog te prematuur. De beroepsgrond over de CAR-verzekering slaagt niet, omdat vergunninghouder ter zitting heeft bevestigd dat deze verzekering ook zal worden afgesloten.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding en krijgt ook niet het griffierecht vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 1 oktober 2024 door mr. dr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De griffier is niet in de gelegenheid
om deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, sub a en c:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (….),
Artikel 2.10, eerste lid, sub a en c en tweede lid:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (….);
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3̊:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
3̊. In overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
Artikel 2.22, eerste en derde lid, sub e:
1. In een omgevingsvergunning worden het project en de activiteiten waarop het betrekking heeft, duidelijk beschreven.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voor daarbij aangewezen categorieën activiteiten of gevallen regels gesteld met betrekking tot het verbinden van voorschreven aan de omgevingsvergunning. Hiertoe kunnen behoren regels met betrekking tot:
e. voorschriften die niet aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden.
Bouwbesluit 2012
Artikel 8.1:
1. De uitvoering van bouw- en sloopwerkzaamheden is zodanig dat voor de omgeving een onveilige situatie of voor de gezondheid of bruikbaarheid nadelige hinder zoveel mogelijk wordt voorkomen.
2. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften in deze afdeling.
Artikel 8.4, eerste lid:
1. Trillingen veroorzaakt door het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden bedragen in geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en in verblijfsruimten als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel d, van het Besluit geluidhinder niet meer dan de trillingsterkte, genoemd in tabel 4 van de Meet- en beoordelingsrichtlijn deel B <> 2006.
Artikel 8.6:
Het bemalen van bouwputten, leidingsleuven en andere tijdelijke ontgravingen ten behoeve van bouwwerkzaamheden leidt niet tot een zodanige wijziging van de grondwaterstand dat gevaar kan ontstaan voor de veiligheid van belendingen.
Artikel 8.7, sub b, c en e:
De op grond van artikel 8.2 tot en met 8.6 te treffen maatregelen worden op aanwijzing van het bevoegd gezag vastgelegd in een veiligheidsplan. Het plan bevat ter beoordeling door het bevoegd gezag:
b. gegevens en bescheiden over de toe te passen bouw- of sloopmethodiek en de toe te passen materialen, materieel, hulp- en beveiligingsmiddelen bij de bouw- of sloopwerkzaamheden;
c. indien een bouwput wordt gemaakt:
1̊ de hoofdopzet van de verticale bouwputafscheiding en de bouwputbodem;
2̊ de uitgangspunten voor een bemalingsplan;
3̊ de uitgangspunten voor een monitoringsplan ter voorkomen van schade aan naburige bouwwerken;
e. een rapport van een trillingenonderzoek, indien aannemelijk is dat het uitvoeren van de bouw- of sloopwerkzaamheden een grotere trillingssterkte veroorzaakt dan de trillingssterkte bedoeld in artikel 8.4, eerste lid;
Bestemmingsplan [plaats 1] (bestemmingsplan)
Bestemmingsplan: 16.1,
Artikel 14.1, sub a:
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
Artikel 14.2.1, sub a, b en c:
a. binnen een bouwvlak mogen hoofdgebouwen met de daarbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
b. ter plaatste van de aanduiding ‘erf’ mogen uitsluitend aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, behorende bij het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel;
c. ter plaatste van gronden buiten het bouwvlak en zonder aanduiding mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde worden gebouwd;
Artikel 14.2.2, sub a:
a. hoofdgebouwen worden gebouwd in het bouwvlak;

Voetnoten

1.Artikel 14 van de planregels, in het bijzonder artikel 14.1, sub a.
2.Artikel 14.2.1, sub a in samenhang met artikel 14.2.2, sub a, in samenhang met artikel 14.2.1, sub b, van de planregels.
3.Bijvoorbeeld AbRS 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:180.
4.AbRS 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4197.
5.AbRS 7 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2375.
6.AbRS 30 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3292.