ECLI:NL:RBZWB:2024:6688

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
BRE 23/9842
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen een last onder bestuursdwang wegens opslag van materialen in de openbare ruimte

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een opgelegde last onder bestuursdwang in verband met de opslag van diverse materialen in de openbare ruimte, specifiek op het trottoir. Eiser, eigenaar van een woning, had een jacuzzi en andere materialen op het trottoir geplaatst, wat in strijd was met de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en het bestemmingsplan. Het college van burgemeester en wethouders had eiser eerder verzocht om deze materialen te verwijderen, maar dit was niet gebeurd. De rechtbank behandelt het beroep dat is gericht tegen het besluit van 9 september 2022, waarin eiser werd gelast om de materialen te verwijderen. Eiser betwistte de bevoegdheid van het college om de last op te leggen, maar de rechtbank oordeelt dat eiser terecht als overtreder is aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de opgelegde last onder bestuursdwang rechtmatig was en dat de termijn voor verwijdering niet onredelijk was, gezien de omstandigheden. Eiser had voldoende tijd om de materialen te verwijderen en de rechtbank oordeelt dat het college niet had hoeven volstaan met een minder vergaande maatregel. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt het griffierecht niet terug.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/9842

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een opgelegde last onder bestuursdwang in verband met de opslag van diverse materialen in de openbare ruimte/op het trottoir aan de [adres] te [plaats] .
1.1.
Het beroep is gericht tegen het besluit van 17 mei 2023 (bestreden besluit) waarin het college heeft beslist op de bezwaren tegen de volgende besluiten van het college:
 het besluit van 9 september 2022 (kenmerk U22-011156);
 het besluit van 22 november 2022 (kenmerk U22-018178);
 het besluit van 22 november 2022 (kenmerk U22-018182);
 het besluit van 2 december 2022 (kenmerk U22-018381);
 het besluit van 2 december 2022 (kenmerk U22-018383);
 het besluit van 23 januari 2023 (kenmerk U23-000806).
1.2.
Het beroep onder dit zaaknummer gaat over het besluit van 9 september 2022.
De rechtbank behandelt ook het beroep dat gaat over de besluiten van 2 december 2022. Dit beroep is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer BRE 23/9844.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep dat betrekking heeft op overige besluiten doorgezonden nar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS). De AbRS heeft per brief van 21 september 2023 bevestigd dat zij bevoegd is om te oordelen over het beroep voor zover dat is gericht tegen de instandlating van de besluiten van 22 november 2022 en 23 januari 2023 en heeft dat onderdeel van het beroep in behandeling genomen.
1.4.
De rechtbank heeft dit beroep op 27 augustus 2024 op zitting behandeld tegelijk met het beroep onder zaaknummer BRE 23/9844. Hieraan hebben deelgenomen: mr. [naam 1] en ing. [naam 2] als gemachtigden van het college. Eiser is niet verschenen.
Totstandkoming van het besluit
2. Eiser is eigenaar van de woning [adres] te [plaats] .
Op 24 augustus 2022 heeft een gemeentelijk toezichthouder een jacuzzi van ongeveer 2,5 x 6 meter op het trottoir aangetroffen ter hoogte van het perceel [adres] te [plaats] . Via de digitale deurbel heeft de toezichthouder met eiser gesproken. De toezichthouder heeft eiser tot vrijdag 2 september 2022 de tijd gegeven om de jacuzzi te verwijderen van het trottoir. Op vrijdag 2 september 2022 zijn er twee gemeentelijk toezichthouders ter plaatse geweest, die hebben geconstateerd dat de jacuzzi niet is verwijderd.
Op 8 september 2022 heeft een gemeentelijk toezichthouder, onder begeleiding van een drietal bijzonder opsporingsambtenaren (boa’s), een hercontrole verricht. Geconstateerd is dat er naast de woning [adres] diverse materialen zijn opgeslagen in de openbare ruimte op het trottoir. Het gaat om de volgende materialen:
 een grote jacuzzi van circa 2,5 x 6 meter;
 diverse slangen naast de jacuzzi;
 diverse (defecte) zonnepanelen;
 een zwarte reistas/koffer;
 een houten pallet;
 diverse stoeptegels;
 drie containers voor huishoudelijk afval.
Aan eiser – in de hoedanigheid van pandeigenaar – is omstreeks 15.30 uur medegedeeld dat er bestuursdwang toegepast gaat worden op de opgeslagen materialen op het trottoir als hij deze niet zelf verwijdert. Er is verteld dat alle spullen voor maandagochtend 12 september 2022, 7:00 uur, verwijderd moeten zijn, en dat deze spullen anders door de gemeente verwijderd worden. Daarbij is eiser ook verteld dat de kosten voor het verwijderen en opslaan van de spullen voor zijn rekening komen.
3. Bij besluit van 9 september 2022 heeft het college eiser erop gewezen dat hij met de opgeslagen materialen het bestemmingsplan en artikel 2:10 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) overtreedt. Het college heeft eiser gelast om de in de openbare ruimte/op het trottoir gestalde materialen naast zijn woning [adres] te [plaats] uiterlijk maandagochtend 12 september 2022, 7.00 uur, verwijderd te hebben en verwijderd te houden. Het college heeft daarbij vermeld dat, als eiser geen gehoor geeft aan de last, de materialen zullen worden verwijderd en opgeslagen en dat de kosten daarvoor op eiser zullen worden verhaald.
4. Op 12 september 2022 en 1 november 2022 zijn weer controles verricht. Geconstateerd is dat de gestalde materialen zijn verwijderd en dat er geen andere materialen zijn teruggeplaatst, en dat de eerder geconstateerde overtreding daarmee is beëindigd.
Vervolgens heeft het college met het besluit van 3 november 2022 de eerder opgelegde last onder bestuursdwang ingetrokken.
5. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 september 2022.
Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren ongegrond verklaard. Het besluit van 9 september 2022 is daarbij in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

Ontvankelijkheid en procesbelang
6. De rechtbank beoordeelt eerst de ontvankelijkheid van het beroep. Meer concreet ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of eiser (nog) belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep, aangezien het college de opgelegde last onder bestuursdwang op 3 november 2022 heeft ingetrokken.
7. Eiser heeft tijdens de hoorzitting van de adviescommissie voor de bezwaarschriften toegelicht dat hij vanwege de korte begunstigingstermijn genoodzaakt was om de materialen in het weekend te laten verwijderen en dat hij daarvoor extra kosten heeft moeten maken. Hij heeft daarbij een brief overhandigd van het bedrijf dat de materialen zou hebben weggehaald, waaruit blijkt dat het daarvoor € 1.250,= in rekening heeft gebracht.
8. De rechtbank ziet in de gemaakte kosten voldoende reden om een procesbelang aan te nemen.
Het beroep is ontvankelijk.
Inhoudelijke beoordeling
9. De rechtbank zal dan ook overgaan tot inhoudelijke beoordeling van het beroep. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
10. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
11. Eiser verwijst in zijn beroepsgronden naar de punten die hij in zijn bezwaarschrift heeft aangevoerd. De rechtbank leidt uit het bezwaarschrift af dat eiser bestrijdt dat het college bevoegd was om een last onder bestuursdwang aan hem op te leggen, aangezien hij niet de overtreder was. Verder stelt hij dat de begunstigingstermijn te kort was en dat het college had moeten volstaan met een minder vergaande maatregel.
Wat is de omvang van het geding?
12. Tussen partijen is niet in geschil dat er op 24 augustus 2022 en op 2 september 2022 en jacuzzi stond en dat er op 8 september 2022 een jacuzzi en diverse materialen waren opgeslagen op het trottoir ter hoogte van het perceel [adres] te [plaats] . Ook niet in geschil is dat deze opslag in strijd is met de APV en met het ter plaatse geldende bestemming ‘Verkeer’.
In geschil is of het college eiser terecht als overtreder heeft aangemerkt. Daarnaast begrijpt de rechtbank uit de beroepsgronden in combinatie met de bezwaargronden dat eiser een beroep doet op het zorgvuldigheids- en het evenredigheidsbeginsel.
Heeft het college eiser terecht als overtreder van de Wabo en de APV aangemerkt?
13. Op grond van artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder ‘overtreder’ verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt. De overtreder is degene die het desbetreffende wettelijk voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. Dat is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en als overtreder worden aangemerkt.
14. Eiser betwist niet dat hij de jacuzzi en de overige materialen op het trottoir naast het pand [adres] heeft neergezet of gelegd. Eiser stelt dat hij geen eigenaar meer was van de spullen omdat hij de jacuzzi met bijbehorende materialen had verkocht aan een derde.
15. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser met de opslag van de spullen in de openbare ruimte/op het trottoir artikel 2.1 van de Wabo en artikel 2:10 van de APV heeft overtreden. Hij is immers degene die de overtreding heeft gepleegd. [1] Dat betekent dat eiser ook terecht als overtreder is aangemerkt. De enkele (niet onderbouwde) stelling dat hij geen eigenaar meer is van de spullen, wil niet zeggen dat hij geen overtreder van de Wabo en de APV meer is.
16. De rechtbank concludeert dat het college bevoegd was om de last onder bestuursdwang aan eiser op te leggen.
Zorgvuldigheid en evenredigheid
17. Eiser is op donderdag 8 september 2022 mondeling aangezegd dat hij de materialen uiterlijk 12 september 2022, 7.00 uur, verwijderd moet hebben. Eiser heeft dus drie volle dagen (vrijdag, zaterdag en zondag) gehad om de materialen te verwijderen.
18. Een termijn van drie dagen om aan de last te voldoen is weliswaar kort, maar de rechtbank acht deze onder de gegeven omstandigheden niet onredelijk. Uit het advies van de adviescommissie voor de bezwaarschriften blijkt dat het college van mening was dat de geplaatste materialen dusdanige hinder opleverden dat deze zo snel mogelijk moesten worden verwijderd. Ter zitting heeft het college nader toegelicht dat het trottoir wordt gebruikt door schoolgaande kinderen en dat het college het belangrijk vond om het trottoir vrij te hebben voordat de scholen op maandag weer zouden beginnen. De rechtbank acht dat uit het oogpunt van bruikbaarheid en veilig gebruik van de openbare weg niet onredelijk. Daarbij acht de rechtbank de opgelegde last ook niet onuitvoerbaar binnen de gestelde termijn van drie dagen en is deze ook feitelijk uitvoerbaar gebleken. Dat eiser daarvoor extra moeite heeft moeten doen omdat de termijn in het weekend viel, en hij daarvoor eventueel ook hogere kosten heeft moeten maken, maakt niet dat de begunstigingstermijn om die reden als onredelijk moet worden aangemerkt.
19. De rechtbank volgt eiser op basis van het voorgaande ook niet in zijn standpunt dat het college met een minder vergaande sanctie had moeten volstaan. Het geven van een waarschuwing zou waarschijnlijk niet het effect hebben gehad dat de materialen uiterlijk maandag 12 september 2022, 7.00 uur, zijn verwijderd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser geen gehoor heeft gegeven aan het eerdere verzoek van de gemeentelijk toezichthouder om de jacuzzi voor 2 september 2022 te verwijderen.
20. Het beroep van eiser op het zorgvuldigheids- en het evenredigheidsbeginsel slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

21. Het beroep is ongegrond.
22. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 8 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Gemeentewet
Artikel 125:
Het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door de burgemeester, indien de last dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert.
Een bestuurscommissie bezit de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang en de bevoegdheid tot het geven van een machtiging tot binnentreden van een woning slechts indien ook die bevoegdheid uitdrukkelijk is overgedragen.
Omgevingswet en overgangsrecht
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een bestuurlijke sanctie is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet op die bestuurlijke sanctie het recht zoals gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de beschikking onherroepelijk is geworden en volledig is uitgevoerd of ten uitvoer is gelegd.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Algemene plaatselijke verordening [plaats] (versie inwerkingtreding op 1 april 2020)
Artikel 2:10 (Voorwerpen op of aan de weg):
1. Het is verboden op of aan de weg of een weggedeelte voorwerpen te plaatsen en/of de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als dat gebruik of die voorwerpen:
schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg; of
niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
2. Het college kan ten aanzien van lid 1 in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen.
3. Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid opgenomen verbod.
4. De ontheffing wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag als het in het eerste lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
5. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:
evenementen met vergunning als bedoeld in artikel 2:25;
terrassen met vergunning als bedoeld in artikel 2:28c;
standplaatsen met vergunning als bedoeld in artikel 5:18; en
overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.
6. Het verbod in het eerste lid is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of vigerende provinciale verordeningen of reglementen.
Bestemmingsplan Gageldonk-West – enkelbestemming ‘Verkeer’
Artikel 12.1 (bestemmingsomschrijving):
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
gebiedsontsluitingswegen en wegen deel uitmakend van een verblijfsgebied bestaande uit maximaal vier rijstroken;
voet- en fietspaden;
parkeervoorzieningen;
evenementen;
ter plaatse van de aanduiding ‘spoorweg’: voor een spoorbaan met bijbehorende voorzieningen;
bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals bermen en andere verkeersvoorzieningen, geluidsafschermende voorzieningen, speelvoorzieningen, kunstobjecten, verlichting, groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Artikel 12.2 (bouwregels):
Op de in artikel 12.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de in dat lid bedoelde bestemmingen, waaronder straatmeubilair, worden gebouwd, met dien verstande dat:
de bouwhoogte van de speelvoorzieningen niet meer mag bedragen dan 6 meter;
de bouwhoogte van kunstobjecten en lichtmasten niet meer mag bedragen dan 15 meter;
de bouwhoogte van overige andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 meter;
ter plaatse van de aanduiding ‘spoorweg’ mag in afwijking van het bepaalde onder c de bouwhoogte van overige andere bouwwerken niet meer bedragen dan 9 meter.

Voetnoten

1.Zie ter vergelijking AbRS 19 april 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AW2266, i.h.b. r.o. 2.3 en 2.4.