ECLI:NL:RBZWB:2024:6678

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
BRE 23/3208 WABOA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verleende omgevingsvergunning voor ophoging onverharde weg

Op 1 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin eiseres beroep aantekende tegen een verleende omgevingsvergunning voor het ophogen van een onverharde weg tussen twee percelen in de gemeente Altena. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college van burgemeester en wethouders op 21 juli 2022 een omgevingsvergunning heeft verleend, maar dat eiseres hiertegen bezwaar heeft gemaakt. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna eiseres beroep instelde. Tijdens de zitting op 20 augustus 2024 is het beroep behandeld.

De rechtbank heeft beoordeeld of het college op goede gronden de omgevingsvergunning heeft verleend. Eiseres stelde dat haar belangen onevenredig zijn geschaad door de ophoging van het pad, wat haar toegang tot haar perceel bemoeilijkt. De rechtbank oordeelde dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat de cultuurhistorische waarden niet worden aangetast en dat de belangen van eiseres niet zwaarder wegen dan die van de eigenaar van het aangrenzende perceel, die baat heeft bij de ophoging.

Daarnaast deed eiseres een beroep op het vertrouwensbeginsel, stellende dat het college eerder toezeggingen had gedaan over handhaving. De rechtbank concludeerde dat de toezeggingen niet voldoende waren om het college te verplichten tot handhaving. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de omgevingsvergunning onvoldoende duidelijk was, omdat niet was aangegeven dat het ging om de legalisatie van de bestaande situatie. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en droeg het college op de vergunning aan te vullen met de benodigde opmerking.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3208 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. drs. C.R. Jansen,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de verleende omgevingsvergunning voor het ophogen van een onverharde weg tussen [adres 1] en [adres 2] , [kadastrale gegevens] , in [plaats] .
Met het besluit van 21 juli 2022 (primair besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het ophogen van een onverharde weg tussen [adres 1] en [adres 2] in [plaats] . Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
In het besluit van 2 mei 2023 (bestreden besluit I) heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit met een aanvullende motivering in stand gelaten.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Het beroep is gelijktijdig met het beroep geregistreerd onder BRE 23/3209 WABOA besproken op de zitting van de rechtbank op 20 augustus 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door [naam 1] en haar gemachtigde, en de gemachtigden van het college, mr. A.A. Kammer-Nieuwenhuizen en [naam 2] .

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden een omgevingsvergunning heeft verleend voor het ophogen van de onverharde weg tussen [adres 1] en [adres 2] in [plaats] .
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
1.1.
Eiseres is eigenaar van het perceel aan [adres 1] in [plaats] en het achterliggende agrarische perceel. Tussen de percelen van eiseres en de eigenaar van de percelen aan de [adres 2] is een gemeentelijk pad gelegen. Dit pad geeft toegang tot meerdere percelen, waaronder de percelen van eiseres.
1.2.
Eiseres heeft eerder een handhavingsverzoek ingediend, omdat het pad en het perceel aan de [adres 2] zonder omgevingsvergunning werden opgehoogd. Daarnaast voldoet de schuur volgens eiseres niet aan de verleende omgevingsvergunning.
1.3.
De gemeente Altena heeft op 29 juni 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het ophogen van het gemeentelijk pad.
1.4.
De gevraagde omgevingsvergunning is met het primaire besluit verleend.
Beoordelingskader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
3. Het bestreden besluit is gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingsrecht het oude recht van voor 1 januari 2024 van toepassing. De aanvraag om een omgevingsvergunning in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft. [1]
3.1.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren dat bestaat uit een werk of werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan of beheersverordening is bepaald.
Vergunningplicht
4. Ter plaatse van het gemeentelijk pad geldt de beheersverordening ‘ [de beheersverordening] ’ (de beheersverordening) uit 2020 en de aanduiding ‘ [aanduiding] ’. Op grond van artikel 3.1.1 van de beheersverordening is op dit besluitvak onder andere het bestemmingsplan ‘Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen’ (het bestemmingsplan) van overeenkomstige toepassing. Het perceel heeft op de kaart van dit bestemmingsplan de aanduiding ‘overige zone – specifieke vorm van waarde – cultuurhistorie waardevol gebied’.
4.1.
In artikel 7.3.1 van het bestemmingsplan is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - cultuurhistorie waardevol gebied' geldt dat het verboden is om een bodemingreep groter dan 500 m2 en dieper dan 50 cm uit te voeren of te laten uitvoeren of gronden op te hogen, zonder een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
4.2.
De rechtbank stelt met partijen vast dat uit dit artikel volgt dat zowel voor een bodemingreep groter dan 500 m2 en dieper dan 50 centimeter, als voor het ophogen van gronden een omgevingsvergunning noodzakelijk is. Het is dan ook juist dat het college heeft bepaald dat er een omgevingsvergunning voor het ophogen van het gemeentelijk pad moet worden aangevraagd, nu ter plaatse van het pad de gebiedsaanduiding ‘specifieke vorm van waarde - cultuurhistorie waardevol gebied’ geldt.
Heeft het college op goede gronden een omgevingsvergunning verleend?
4.3.
Op grond van artikel 7.3.2 van het bestemmingsplan kan een omgevingsvergunning verleend worden voor het ophogen van gronden, als de bestemming (het belang als omschreven in artikel 7.1) voldoende is gewaarborgd, de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad, het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad en de afwijking wordt voorzien van een ruimtelijke onderbouwing of motivering.
4.4.
Eiseres stelt dat door de ophoging van het gemeentelijk pad haar belangen onevenredig zijn geschaad. Doordat het pad is opgehoogd en de dam met de duiker aan het einde van het pad op de oorspronkelijke hoogte ligt, is er volgens eiseres een knik ontstaan aan het einde van het pad. Bij slechte weersomstandigheden kan eiseres haar achterliggende perceel niet met auto en aanhanger bereiken. De belangen van eiseres zijn in het bestreden besluit niet opgenomen en ook niet onderkend. Het college had daarom geen omgevingsvergunning kunnen verlenen.
4.5.
Het college stelt zich op het standpunt dat een zorgvuldige belangenafweging is gemaakt. De [straat] is een oud dijklichaam. Vanwege het hoogteverschil tussen de dijk en de aangelegen percelen is dit dijkprofiel nog duidelijk zichtbaar. Door de ophoging van het pad worden de cultuurhistorische waarden van het dijklichaam niet aangetast, omdat de ophoging niet direct bij de [straat] begint, maar pas verder van de dijk af. Daarnaast stelt het college dat er sprake is van een openbare weg waar een ieder gebruik van mag maken. Dat door de ophoging van de weg mogelijk de privacy van eiseres wordt aangetast, maakt volgens het college niet dat de weg niet opgehoogd mocht worden. De tuin van eiseres kan met beplating of een schutting verder worden afgeschermd, zodat er slecht sprake is van een geringe aantasting van de privacy. Daarnaast heeft eiseres volgens het college zelf ook een belang bij het verharden en ophogen van het pad, omdat daarmee de bereikbaarheid van het achterliggende perceel van eiseres is verbeterd.
Het college merkt ook nog op dat de ophoging heeft plaatsgevonden in 2018 en dat er tot voor kort nimmer meldingen zijn ingediend of op andere wijze overlast bij het college is gemeld. Pas nadat eiseres en haar buren in onmin raakten, werd gesteld dat er problemen met de weg waren.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom zij een omgevingsvergunning heeft verleend voor de ophoging van het gemeentelijk pad.
Het college heeft voldoende uitgelegd dat door de ophoging van het pad geen aantasting van de cultuurhistorische waarden zal plaatsvinden. Ook het feit dat de eigenaar van de percelen aan de [adres 2] baat heeft bij de ophoging van het pad mag door het college worden meegenomen in de belangenafweging. Het blijkt dat hij de schuur door de ophoging beter kan bereiken. Dat is een belang dat kan meespelen bij de vergunningverlening.
Daarnaast heeft het college naar het oordeel van de rechtbank terecht gesteld en meegewogen dat het gemeentelijk pad een openbare weg is en dat deze weg voor een ieder toegankelijk is. Het college heeft mogen stellen dat eiseres een schutting of begroeiing langs het pad kan zetten, zodat de inkijk op de percelen minder zal zijn en een eventuele schending van de privacy minimaal zal worden. Dat eiseres door ophoging van het gemeentelijk pad heeft last heeft van een knik aan het einde van de weg is naar oordeel van de rechtbank onvoldoende zwaarwegend om te kunnen stellen dat de vergunning moest worden geweigerd. Het einde van de weg kan immers nog geëgaliseerd worden, zodat van een eventuele knik geen sprake meer is. Daarnaast heeft eiseres niet gesteld en is eveneens niet gebleken dat de verkeersveiligheidsbelangen door ophoging van de weg worden geschaad.
4.7.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het college op goede gronden een omgevingsvergunning voor de ophoging van het pad heeft verleend.
Kan eiseres een geslaagd beroep doen op het vertrouwensbeginsel?
5. Eiseres stelt dat het college ten aanzien van het ophogen van het pad in het verleden meerdere malen toezeggingen heeft gedaan. Het college heeft toegezegd dat er tot handhaving over zou worden gegaan en dat het pad in de oorspronkelijke staat zou moeten worden hersteld. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiseres naar e-mails van
20 februari 2020, 19 juni 2020 en 17 december 2021. In deze e-mails zijn volgens eiseres toezeggingen gedaan door de jurist VTH van de gemeente Altena. Eiseres mocht er op vertrouwen dat deze toezeggingen ook worden nagekomen. De jurist is namelijk een ambtenaar die een toezegging heeft gedaan op zijn vakgebied in een specifieke situatie. Eiseres doet om die reden dan ook een beroep op het vertrouwensbeginsel. Eiseres mocht er op vertrouwen dat er handhavend opgetreden zou worden tegen de ophoging van het pad en dat het pad zou worden verlaagd tot de oorspronkelijke hoogte.
5.1.
Het college stelt dat er geen sprake is van een schending van het vertrouwensbeginsel. De handhavingskwestie valt volgens het college buiten de reikwijdte van de omgevingsvergunning. Deze grond hoort volgens het college thuis in de handhavingskwestie. Ten overvloede merkt het college op dat de bezwaarschriftencommissie eveneens stil heeft gestaan bij de vraag of er al dan niet een toezegging is gedaan op grond waarvan het vertrouwensbeginsel zou zijn geschonden. Het college onderschrijft het standpunt van de bezwaarschriftencommissie in die zin dat er geen sprake is van een opgewerkte verwachting. Hetgeen eiseres heeft gesteld treft geen doel.
5.2.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel, moeten volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), drie stappen worden doorlopen. [2] De eerste stap is de juridische kwalificatie van de uitlating en/of gedraging waarop eiseres zich beroept. De vraag is of de uitlating kan worden gekwalificeerd als een toezegging, waaruit eiseres kon en mocht afleiden hoe het college in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat uit de door eiseres overgelegde e-mails wel kan worden afgeleid dat het college handhavend zal optreden tegen de ophoging van het pad. Zo schrijft de jurist handhaving van de gemeente Altena in de e-mail van 19 juni 2020 dat het gemeentelijk pad dat naast het perceel [adres 2] loopt, in het verleden illegaal is opgehoogd, waardoor het peil van het perceel [adres 2] ook hoger is geworden.
Vervolgens schrijft deze jurist: ‘Hier hebben wij als gemeente geen toestemming voor gegeven en gaan wij ook niet geven’.
In deze e-mail gebruikt de jurist de illegale ophoging van het pad als drukmiddel om de eigenaar van het perceel [adres 2] te bewegen zijn nieuwe schuur lager te bouwen of de schuur te verlagen. De jurist geeft vervolgens aan dat handhavend opgetreden zal worden tegen de illegale ophoging van het pad, als de eigenaar van het perceel [adres 2] niets veranderd aan zijn bouwplannen voor de schuur.
Deze uitlatingen kunnen naar oordeel van de rechtbank worden gekwalificeerd als een toezegging om de verhoging van het gemeentelijke pad niet te legaliseren en handhavend daartegen op te treden als het bouwplan van de schuur niet wordt aangepast. Deze situatie is nu aan de orde: de schuur is afgebouwd en zelfs hoger uitgevallen dan het oorspronkelijke bouwplan. De rechtbank vindt het daarbij niet relevant dat deze e-mail is verstuurd naar de eigenaar van het perceel [adres 2] , omdat eiseres in de cc van deze e-mail stond en dus op de hoogte was van de inhoud.
5.4.
Bij de tweede stap moet de rechtbank de vraag beantwoorden of de toezegging aan het college kan worden toegerekend. De vraag is dan of eiseres mocht veronderstellen dat de ambtenaar die de toezegging deed de opvatting van het college vertolkte.
5.5.
De rechtbank stelt vast dat de toezegging dat er handhavend zou worden opgetreden is gedaan door een jurist handhaving van de gemeente Altena. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een toezegging die aan het college kan worden toegerekend.
5.6.
Nu zowel de eerste al de tweede vraag bevestigend zijn beantwoord, volgt de derde stap. In het kader van de derde stap zal de vraag moeten worden beantwoord wat de betekenis van het gewekte vertrouwen is bij de uitoefening van de betreffende bevoegdheid van het college. De rechtbank zal gelet op vaste jurisprudentie een belangenafweging maken. [3]
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat het in dit geval niet onredelijk is dat het college de gerechtvaardigde verwachtingen, namelijk handhavend optreden tegen de ophoging van het gemeentelijke pad, niet honoreert. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Het vertrouwensbeginsel brengt niet met zich mee dat gerechtvaardigde verwachtingen altijd moeten worden gehonoreerd. Daartoe is vereist dat bij afweging van de betrokken belangen, waarbij het belang van degene bij wie de gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt zwaar weegt, geen zwaarder wegende belangen aan het honoreren van die verwachtingen in de weg staan. Die zwaarder wegende belangen kunnen zijn gelegen in het algemene belang of in de belangen van derden. Een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel hoeft niet doorslaggevend te zijn als er geen concrete bedreigde belangen van enige betekenis aangewezen kunnen worden. [4]
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat de belangen van eiseres bij het terugbrengen van het pad naar de oorspronkelijke hoogte niet bijzonder zwaarwegend zijn. Eiseres heeft gesteld dat er sprake is van een inbreuk op haar privacy en dat zij haar perceel, voornamelijk met slecht weer, minder goed kan bereiken met de auto. Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen is de schending van privacy slechts gering en kan deze worden verminderd door het plaatsen van een schutting of beplanting. Daar komt nog bij dat een deel van de schuur van eiseres ook is gelegen langs het pad, zodat daar al een minimale schending van het recht op privacy bestaat. Het gaat hier om een doodlopend pad, zodat het niet waarschijnlijk is dat derden veelvuldig van dit pad gebruik maken. Tenslotte heeft de gemeente aangegeven er geen bezwaar tegen te hebben dat het pad wordt geëgaliseerd, zodat de problemen met betreden van het perceel kunnen worden voorkomen.
5.9.
Daar tegenover heeft de eigenaar van het perceel [adres 2] wel een zwaarwegend belang bij de ophoging van het gemeentelijk pad. Hij heeft namelijk een onherroepelijke omgevingsvergunning voor de schuur die hij op zijn perceel heeft gebouwd. Zonder de ophoging van het gemeentelijk pad is het voor hem moeilijk zijn schuur te bereiken. De rechtbank is van oordeel dat dit belang, gelet op de verleende vergunning, een zwaarder wegend belang is dat de aangevoerde belangen van eiseres.
5.10.
Daarbij speelt ook mee dat de gemeente Altena als eigenaar van het pad geen belang heeft bij enige aanpassing van het pad. Het pad dient ook opgehoogd zijn doel, namelijk de bereikbaarheid van de sloot.
5.11.
De rechtbank is alles afwegend van oordeel dat het niet onredelijk is dat het college de op zich gerechtvaardigde verwachtingen van eiseres niet honoreert. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan naar oordeel van de rechtbank dan ook niet slagen.
Is de omgevingsvergunning voldoende duidelijk?
6. Eiseres stelt dat de omgevingsvergunning onduidelijk is, nu niet blijkt tot welke hoogte de ophoging van het pad is gerealiseerd. Dit zorgt volgens eiseres voor rechtsonzekerheid. Als het pad nog verder wordt opgehoogd, kan het standpunt worden ingenomen dat dit valt onder de huidige omgevingsvergunning. Achteraf is niet meer vast te stellen tot welke hoogte toestemming is verleend door verweerder. Dit geeft een vrijbrief voor verdere ophogingen. Om deze problemen in de toekomst te voorkomen, heeft eiseres in de bezwaarprocedure reeds gevraagd om duidelijkheid hierover in de besluitvorming. Dit komt in de beslissing op bezwaar van verweerder niet terug.
De ophoging van het pad is in het verleden steeds beetje bij beetje gedaan. De straatkolken die zijn aangebracht door de eigenaar van het perceel aan de [adres 2] liggen nog hoger dan het pad op dit moment. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de eigenaar van [adres 2] van plan is het pad nog verder op te hogen, namelijk tot aan de hoogte van de straatkolken.
6.1.
Volgens het college betreft de vergunning de legalisatie voor werkzaamheden die reeds in 2018 hebben plaatsgevonden. Derhalve is sprake van een reeds ‘gebruikte’ vergunning. Mocht er sprake zijn van nieuwe werkzaamheden, dan vallen deze niet onder het bestreden besluit, maar dient daarvoor een nieuwe aanvraag te worden ingediend, dan wel een handhavingsverzoek te worden ingediend. Dat er geen hoogte is aangegeven in de vergunning, doet daar niets aan af. Immers, de werkzaamheden zijn reeds voltooid. Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat het eigendom van de weg bij de gemeente ligt, zodat eventuele aantasting van dit eigendomsrecht ook privaatrechtelijk niet is toegestaan.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de omgevingsvergunning onvoldoende duidelijk is. In de verleende omgevingsvergunning is immers niet opgenomen dat het gaat om een vergunning ter legalisatie van de bestaande situatie, zoals die zichtbaar is op de foto’s die ter zitting door de bouwinspecteur van de gemeente zijn overlegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er aan de omgevingsvergunning de opmerking moet worden toegevoegd dat de vergunning ziet op de reeds bestaande situatie. Voor de bestaande situatie moet er naar oordeel van de rechtbank worden uitgegaan van de twee meetpunten, zoals opgenomen op pagina 7 van het rapport van de hoogtemeting van 26 januari 2024. Daarbij moet worden uitgegaan van meetpunt drie en meetpunt vijf. Deze meetpunten zijn eveneens opgenomen in de tabel op pagina 6 van het rapport.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door de omgevingsvergunning van 21 juli 2022 aan te vullen zoals hiervoor in overweging 6.2. is aangegeven.
8. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden gevoegd.
10. De rechtbank zal het college veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde verleende rechtsbijstand vast op € 2.998,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde per punt van € 624,- en wegingsfactor 1, en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en
1. punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • bepaalt dat aan de omgevingsvergunning van 21 juli 2022 een opmerking wordt toegevoegd, welk opmerking luidt: “Deze omgevingsvergunning dient ter legalisering van de bestaande situatie, zoals vastgelegd in het rapport van de hoogtemeting van 26 januari 2024. Voor de bestaande situatie moet worden uitgegaan van meetpunt drie en meetpunt vijf, zoals opgenomen op pagina 7 en in de tabel op pagina 6 van dit rapport.”;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2,998,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier op 1 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald.
Bestemmingsplan ‘Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen’:
Artikel 7.1
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het in stand houden, het beheer, het onderhoud en duurzame ontwikkeling vanuit cultuurhistorisch, aardkundig en landschappelijk oogpunt van waardevolle cultuurhistorische bebouwing en landschapselementen.
Artikel 7.3.1
Ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van waarde - cultuurhistorie dijken', 'specifieke vorm van waarde - cultuurhistorie waardevol gebied' en 'specifieke vorm van waarde - cultuurhistorie aardkundige waarde' geldt dat het verboden is om een bodemingreep groter dan 500 m2 en dieper dan 50 cm uit te voeren of te laten uitvoeren of gronden op te hogen, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen.
Artikel 7.3.2
De vergunning als bedoeld in artikel 7.3.1 wordt verleend als is gebleken dat het beoogde werk geen directe of indirecte gevolgen heeft welke niet leidt tot een verstoring van het belang als omschreven in artikel 7.1 dan wel dat verstoring ervan redelijk is en het belang als omschreven in artikel 7.1 daarbij voldoende is gewaarborgd.
Het verlenen van de omgevingsvergunning kan mits:
de regels uit de desbetreffende bestemming in acht worden genomen;
de volgende bepalingen in acht worden genomen:
de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad waarbij nadrukkelijk het omschreven belang uit artikel 3.1 wordt meegewogen;
het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing of motivering.
Artikel 1.18 bodemingreep:
Grondwerkzaamheden, waartoe onder meer worden gerekend:
(…)
g. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;

Voetnoten

1.ABRvS 10 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:44.
2.Zie bijvoorbeeld ABRvS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694.
3.ABRvS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694 en ABRvS 20 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:896.
4.ABRvS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694.