ECLI:NL:RBZWB:2024:6661
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van loonbelasting op AOW-uitkeringen van een in Zwitserland wonende belanghebbende
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 1 oktober 2024, wordt het beroep van een in Zwitserland wonende belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de inhouding van loonbelasting op haar AOW-uitkeringen over de maanden juni en juli 2023. De inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarna de rechtbank de zaak op 30 augustus 2024 heeft behandeld. De gemachtigde van de belanghebbende, haar echtgenoot, en de inspecteur waren aanwezig, waarbij de inspecteur werd vertegenwoordigd door mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2].
De rechtbank constateert dat de belanghebbende AOW-uitkeringen ontvangt uit Nederland, waarop geen premies volksverzekeringen zijn ingehouden. De rechtbank verwijst naar de relevante wetgeving, waaronder artikel 7.2 van de Wet IB, dat bepaalt dat Nederland belasting mag heffen over AOW-uitkeringen. Tevens wordt het belastingverdrag tussen Nederland en Zwitserland besproken, dat per 30 november 2020 is gewijzigd, waardoor Nederland het heffingsrecht over AOW-uitkeringen heeft gekregen tot maximaal 15%.
De rechtbank oordeelt dat de inhouding van loonbelasting over het gehele bedrag aan AOW-uitkeringen terecht is, inclusief het deel dat is opgebouwd zonder fiscale faciliteiten. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij de ingehouden loonbelasting niet terugkrijgt, noch het griffierecht of een vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.