ECLI:NL:RBZWB:2024:6656
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen de WOZ-waarde en aanslag onroerendezaakbelastingen
Op 1 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant, gemeente Dongen. De zaak betreft een beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 21 oktober 2023, waarin de WOZ-waarde van de onroerende zaak op 1 januari 2022 is vastgesteld op € 269.000. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en de daaropvolgende aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023. De rechtbank heeft op 27 augustus 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de inhoudelijke gronden van het beroep niet meer in geschil zijn, en dat het geschil zich enkel richt op de vraag of artikel 40 van de Wet WOZ is geschonden. De belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar de grondstaffel, indexeringspercentages en correctiepercentages niet heeft verstrekt, waardoor hij niet in staat was om de WOZ-waarde te controleren. De heffingsambtenaar daarentegen betoogt dat de benodigde informatie beschikbaar was en dat er geen verplichting was om deze gegevens te verstrekken.
De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een schending van artikel 40 van de Wet WOZ. De rechtbank volgt de jurisprudentie die stelt dat de heffingsambtenaar niet verplicht is om de indexeringspercentages en onderbouwingen te verstrekken. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. De belanghebbende krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.