ECLI:NL:RBZWB:2024:6655
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen
Op 1 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant. De zaak betreft een beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 19 oktober 2023, waarin de waarde van de onroerende zaak op 1 januari 2022 is vastgesteld op € 409.000. De heffingsambtenaar had eerder een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023 opgelegd. De rechtbank heeft op 27 augustus 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank oordeelde dat de inhoudelijke gronden van de belanghebbende niet meer in geschil waren, maar dat het geschil zich richtte op de vraag of artikel 40 van de Wet WOZ was geschonden. De belanghebbende stelde dat de heffingsambtenaar bepaalde gegevens niet had verstrekt, waardoor hij niet in staat was om de WOZ-waarde te controleren. De heffingsambtenaar betwistte dit en stelde dat de benodigde informatie beschikbaar was op de website van de gemeente.
De rechtbank concludeerde dat er geen schending van artikel 40 Wet WOZ was, omdat de heffingsambtenaar niet verplicht was om de gevraagde gegevens te verstrekken. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende voldoende informatie had om de vastgestelde waarde te controleren. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. De belanghebbende kreeg geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.