ECLI:NL:RBZWB:2024:6655

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
23/11297
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen

Op 1 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant. De zaak betreft een beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 19 oktober 2023, waarin de waarde van de onroerende zaak op 1 januari 2022 is vastgesteld op € 409.000. De heffingsambtenaar had eerder een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023 opgelegd. De rechtbank heeft op 27 augustus 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat de inhoudelijke gronden van de belanghebbende niet meer in geschil waren, maar dat het geschil zich richtte op de vraag of artikel 40 van de Wet WOZ was geschonden. De belanghebbende stelde dat de heffingsambtenaar bepaalde gegevens niet had verstrekt, waardoor hij niet in staat was om de WOZ-waarde te controleren. De heffingsambtenaar betwistte dit en stelde dat de benodigde informatie beschikbaar was op de website van de gemeente.

De rechtbank concludeerde dat er geen schending van artikel 40 Wet WOZ was, omdat de heffingsambtenaar niet verplicht was om de gevraagde gegevens te verstrekken. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende voldoende informatie had om de vastgestelde waarde te controleren. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. De belanghebbende kreeg geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/11297

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [naam 1] ),
en
de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant (gemeente Moerdijk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 19 oktober 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 25 februari 2023 de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 409.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Moerdijk voor het jaar 2023 opgelegd (de aanslag OZB).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 27 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen gemachtigde van belanghebbende, [naam 2] . Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [naam 3] en [taxateur] , taxateur.

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het is een vrijstaande woning uit bouwjaar 2007 met een oppervlakte van 158 m². Het totale perceeloppervlak bedraagt
244 m2. De woning heeft een garage en overkapping.

Overwegingen

3. Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende aangegeven dat de inhoudelijke gronden niet meer in geschil zijn en dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank zal deze gronden daarom niet behandelen. Het geschil spitst zich enkel toe op de vraag of artikel 40 wet WOZ geschonden is.
Artikel 40 wet WOZ
4. Belanghebbende bepleit dat de heffingsambtenaar de grondstaffel, indexeringspercentages en correctiepercentages in de bezwaarfase niet heeft verstrekt, waardoor er sprake is van schending van artikel 40 Wet WOZ. Door het niet verstrekken van de gevraagde gegevens is belanghebbende niet in de gelegenheid gesteld om de onderbouwing en de daaruit voortkomende WOZ-waarde van de woning te controleren. Belanghebbende bepleit dat hij heeft moeten procederen om een deugdelijke motivering van het besluit te krijgen. Hierdoor dienen het griffierecht en de proceskosten van belanghebbende vergoed te worden. Dit volgt volgens belanghebbende uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. [1]
4.1.
De heffingsambtenaar bepleit dat aan belanghebbende met de ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift een uitgebreid WOZ-taxatieverslag naar belanghebbende is toegezonden. Daarnaast zijn de correctiepercentages en grondstaffels op de website van BWB gepubliceerd. Partijen hebben onderlinge werkafspraken gemaakt waaruit ook volgt dat bepaalde gegevens vermeld staan op de website van BWB. Ten aanzien van de indexeringspercentages bepleit de heffingsambtenaar dat de indexeringspercentages zijn te herleiden uit de prijsindex van de woningen van de desbetreffende gemeente, wat ook via de website van BWB te raadplegen is.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een schending van artikel 40 wet WOZ. De rechtbank volgt de jurisprudentie die onder meer volgt uit de uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden, waarin is overwogen dat de indexeringspercentages en de onderbouwingen daarvan niet onder de reikwijdte van artikel 40 lid 2 van de Wet WOZ vallen. [2] Dit betekent dat de heffingsambtenaar niet verplicht is om deze gegevens aan belanghebbende te verstrekken. Bovendien heeft de heffingsambtenaar aangegeven dat ook de indexering van de verkoopprijzen is te raadplegen via de website. Dit is door belanghebbende niet betwist. Met de gegevens uit het in de bezwaarfase opgemaakte waarderapport in combinatie met de door belanghebbende te raadplegen en te achterhalen informatie had belanghebbende dan ook voldoende na kunnen gaan of de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde niet te hoog is.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven.
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed. Ook krijgt belanghebbende geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Garb, griffier, op 1 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3123.
2.Bijvoorbeeld de uitspraken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2262 en 23 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2837