ECLI:NL:RBZWB:2024:6622

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
24/1666
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping en weigering omgevingsvergunning voor verbouwing en uitbreiding paviljoen tennisclub wegens strijd met goede ruimtelijke ordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 oktober 2024, wordt het beroep van eisers tegen de herroeping van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg beoordeeld. De omgevingsvergunning was oorspronkelijk verleend op 6 december 2022 voor het verbouwen en uitbreiden van het paviljoen van de tennisclub en het bouwen van een overkapping. Na bezwaren van omwonenden heeft het college de vergunning herroepen, omdat het bouwplan in strijd zou zijn met de goede ruimtelijke ordening, met name door geluidsoverlast.

De rechtbank onderzoekt of het college op goede gronden de vergunning heeft geweigerd. De eisers, waaronder de tennisclub en haar bestuurslid, stellen dat de herroeping onterecht is. De rechtbank concludeert dat het college terecht heeft vastgesteld dat het bouwplan niet voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening, gezien de geluidsoverlast die al door omwonenden wordt ervaren. De rechtbank oordeelt dat de beslissing van het college om de vergunning te herroepen rechtmatig is en verklaart het beroep van de tennisclub ongegrond. De rechtbank wijst erop dat de eisers niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, omdat de aanvraag niet door of namens hen is ingediend.

De uitspraak benadrukt het belang van de goede ruimtelijke ordening en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van belangen bij het verlenen van omgevingsvergunningen. De rechtbank stelt dat het college in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat de geluidsoverlast onaanvaardbaar is en dat de vergunning terecht is geweigerd. De rechtbank verklaart het beroep van de tennisclub ongegrond en dat van de andere eisers niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/1666

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2024 in de zaak tussen

1. [eiser 1]uit [plaats] ,
2. [eiser 2]uit [plaats] ,
3. [eiser 3]uit [plaats] ,
eisers,
(gemachtigde: mr. drs. E.G.M. Huisman),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg

(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
[naam 1] uit [plaats] , [naam 2] uit [plaats] , [naam 3] uit [plaats] (vertegenwoordigd door mr. O.V. Wilkens), [naam 4] uit [plaats] ,
[naam 5] uit [plaats] , [naam 6] uit [plaats] en [naam 7] uit [plaats] ,
(omwonenden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van het college om de bij besluit van 6 december 2022 verleende omgevingsvergunning voor het verbouwen en uitbreiden van het paviljoen en het bouwen van een overkapping aan [adres 1] in [plaats] te herroepen.
1.1.
In het besluit van 27 december 2023 heeft het college de bezwaren van omwonenden tegen de verleende omgevingsvergunning gegrond verklaard.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Omwonenden [gemachtigde] en [naam 2] hebben ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen [eiser 3] , [naam 8] en [naam 9] , bijgestaan door mr. Huisman, namens eisers en mr. M.A. Wouters namens het college. Derde partij [naam 5] is verschenen en derde partij [naam 3] , bijgestaan door zijn gemachtigde mr. O.V. Wilkens. Derde partijen [naam 2] en [naam 7] hebben zich afgemeld voor de zitting.

Totstandkoming van het besluit

2. [eiser 2] is beheerder van het tennispark aan [adres 1] in [plaats] . [eiser 2] is erfpachter van de grond en treedt op als verhuurder. [eiser 1] is de huurder van het tennispark en maakt gebruik van de tennis- en padelbanen en het paviljoen.
3. Op 6 oktober 2022 heeft de heer [eiser 3] , in zijn hoedanigheid van bestuurslid van [eiser 1] , een omgevingsvergunning aangevraagd voor het verbouwen en uitbreiden van het paviljoen van de tennisclub en het bouwen van een overkapping. De aanvraag ziet op (1) het (ver-)bouwen van een bouwwerk en (2) het handelen in strijd met de regels van ruimtelijke ordening.
4. Bij besluit van 6 december 2022 (primaire besluit) heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend aan [eiser 1] voor het verbouwen en uitbreiden van het paviljoen en het bouwen van een overkapping aan [adres 1] in [plaats] .
5. Omwonenden hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
6. Op 23 maart 2023 heeft een hoorzitting plaatsgevonden bij de bezwaarschriftencommissie.
7. In het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van de omwonenden gegrond verklaard en het besluit van 6 december 2022 herroepen en de gevraagde vergunning geweigerd.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt of het college de op 6 december 2022 aan eisers verleende omgevingsvergunning op goede gronden heeft geweigerd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
9. De rechtbank is van oordeel dat het college de op 6 december 2022 aan eisers verleende omgevingsvergunning op goede gronden heeft geweigerd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
9.1.
Het bestreden besluit is gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Die wet is vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet leidt de rechtbank af dat het oude recht van toepassing blijft op een besluit op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend.
9.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beroepsgronden
10. Eisers stellen dat het bestreden besluit in strijd is met het motiverings- en het zorgvuldigheidsbeginsel.
11. Eisers betwisten daartoe dat het bouwplan
grotendeelsbuiten het bouwvlak wordt gerealiseerd en dat sprake is van een aanbouw, bijgebouw of uitbouw, ten aanzien waarvan in artikel 11.2.2 van de planregels wordt bepaald dat deze uitsluitend binnen het bouwvlak en in het erf mogen worden gebouwd.
12. Eisers stellen verder dat de aanleiding voor het bouwplan juist gelegen is in het verminderen c.q. opheffen van eventuele geluidsoverlast door de nodige aanpassingen aan het paviljoen. Het paviljoen zal meer geïsoleerd worden, de roosters worden aangepast en de ingang zal aan de andere kant (dus van de omwonenden af) worden gesitueerd.
Eisers voeren daarbij aan dat het college het concept akoestisch onderzoek, dat is opgesteld in het kader van een andere procedure, niet (zonder nadere toelichting) aan dit besluit ten grondslag had mogen leggen.
Standpunt college
13. Het college betwist dat het bestreden besluit in strijd is met het motiverings- en/of het zorgvuldigheidsbeginsel.
Belanghebbendheid [eiser 2] en [eiser 3]
14. Voordat de rechtbank kan toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil tussen partijen, moet eerst – ambtshalve – worden beoordeeld of alle eisers belanghebbenden zijn.
15. Een belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is volgens vaste jurisprudentie degene met een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
16. De rechtbank overweegt dat de heer [eiser 3] , in zijn hoedanigheid van bestuurslid van [eiser 1] , voor [eiser 1] de omgevingsvergunning heeft aangevraagd. [eiser 1] kan gelet daarop als belanghebbende bij het bestreden besluit worden aangemerkt.
17. Dat geldt naar het oordeel van de rechtbank niet voor de heer [eiser 3] . Zoals hiervoor al is aangehaald, heeft hij de aanvraag namens en voor de [eiser 1] ingediend, van welke rechtspersoon hij ook bestuurder is. De omstandigheid dat hij als bestuurslid van [eiser 1] de aanvraag heeft ingediend en dat hij in zijn hoedanigheid van bestuurslid namens [eiser 1] optreedt, maakt niet dat hij een eigen, van [eiser 1] te onderscheiden belang heeft bij de bestreden beslissing op bezwaar.
18. Ook [eiser 2] is niet te beschouwen als belanghebbende. De omgevingsvergunning is niet door of namens haar aangevraagd. Hierbij is van belang dat [eiser 2] nergens in de aanvraag is genoemd en dat de heer [eiser 3] blijkens de inmiddels overgelegde uittreksels uit het handelsregister, geen bestuurder van [eiser 2] of anderszins bevoegd vertegenwoordiger van [eiser 2] is, zodat ook niet via die lijn een link tussen de aanvraag en [eiser 2] kan worden gelegd [eiser 2] heeft geen eigen en persoonlijk belang dat haar in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Dat [eiser 2] erfpachter is van de grond, optreedt als verhuurder en dat het mogelijk de bedoeling is geweest dat de omgevingsvergunning mede namens [eiser 2] zou worden aangevraagd, zoals door eisers ter zitting is gesteld, maakt dat niet anders.
19. De rechtbank zal [eiser 3] en [eiser 2] gelet op het voorgaande niet-ontvankelijk verklaren in hun beroep.
Is het bouwplan in strijd met de planregels?
20. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijke bestaat uit (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bepaalt – kort gezegd – dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien de aangevraagde activiteit niet voldoet aan (a) het Bouwbesluit, (b) de bouwverordening, of in strijd is met (c) het bestemmingsplan of (d) redelijke eisen van welstand.
20.1.
Ter plaatse van het tennispark geldt het bestemmingsplan “[naam bestemmingsplan]”. Op basis van dit bestemmingsplan zijn de gronden bestemd voor ‘Sport’.
21. Het college stelt dat het bouwplan is strijd is met het bestemmingsplan, omdat het hoofdgebouw in het bouwplan dusdanig wordt vergroot dat dit buiten het bouwvlak komt te liggen. Aangezien het niet gaat om een ondergeschikt deel van het bouwwerk is dit niet toegestaan op grond van artikel 11.2.1 van de planregels.
22. Eiseres betwist dat het bouwplan
grotendeelsbuiten het bouwvlak wordt gerealiseerd. Ter zitting is door eiseres wel erkend dat de nieuwe entree van het paviljoen (deels) buiten het bouwvlak zal worden gerealiseerd.
23. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 11.2.1, onder a, van de planregels gebouwen binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd. Onder b is bepaald dat, in afwijking van het bepaalde onder a, ondergeschikte delen van een bouwwerk, voor zover gelegen binnen het bestemmingsvlak, het bouwvlak mogen overschrijden.
24. De definitie in artikel 1.89 van de planregels van ondergeschikte delen van een bouwwerk luidt als volgt:
“Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, draagconstructies en dergelijke. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.”
25. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat (in ieder geval) de entree die (deels) buiten het bouwvlak wordt gerealiseerd niet kan worden aangemerkt als een ondergeschikt deel van het bouwwerk. Eiseres heeft dit ter zitting ook niet betwist. Derhalve is het bouwplan in strijd met artikel 11.2.1 van de planregels. Een omgevingsvergunning kan dan ook alleen worden verleend met een afwijking van de regels van het bestemmingsplan.
26. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat geen sprake is van een aanbouw, bijgebouw of uitbouw. Hetgeen in dat verband is aangevoerd behoeft naar het oordeel van de rechtbank dus geen bespreking meer.
Is het bouwplan in strijd met een goede ruimtelijke ordening?
27. Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo, geldt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
28. Volgens het college wordt niet voldaan aan een goede ruimtelijke ordening vanwege de geluidsoverlast die de omwonenden reeds ervaren door het gebruik van het huidige paviljoen.
29. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak [1] geldt dat de beslissing om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan al dan niet te verlenen een discretionaire bevoegdheid van het college is. Het discretionaire karakter van deze bevoegdheid brengt met zich dat het besluit tot weigeren of herroepen van een dergelijke omgevingsvergunning, terughoudend moet worden getoetst. Dit betekent dat de rechter zich bij de toetsing moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten de aan eisers verleende omgevingsvergunning te herroepen.
30. De rechtbank overweegt dat het college zich voor de stelling dat niet wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening heeft gebaseerd op de vele meldingen van geluidsoverlast die het heeft ontvangen van omwonenden en de uitkomsten van het onderzoek dat de Omgevingsdienst naar aanleiding daarvan heeft ingesteld. Niet in geschil is dat bij de exploitatie van het paviljoen moet worden voldaan aan de geluidsgrenswaarden zoals opgenomen in de artikelen 2.17 en 2.17a van het Activiteitenbesluit milieubeheer. De Omgevingsdienst heeft geluidsmetingen verricht, met als doel het vaststellen van het geluidsniveau dat werd veroorzaakt door mechanisch versterkt muziekgeluid dat afkomstig was uit het paviljoen. Daarbij zijn diverse overtredingen van de geluidsgrenswaarden vastgesteld door de Omgevingsdienst.
31. Daarnaast heeft het college het besluit gebaseerd op een concept akoestisch onderzoek van [adviesbureau] dat zij heeft ontvangen in het kader van een melding Activiteitenbesluit milieubeheer. [adviesbureau] heeft onderzoek verricht naar de geluidsbelasting vanwege de activiteiten op het terrein van [eiser 1] in de omgeving. Het akoestisch onderzoek is blijkens de inleiding van het rapport ook uitgevoerd in verband met de voorgenomen uitbreiding van het paviljoen, omdat een melding in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer voor de uitbreiding van het paviljoen toch noodzakelijk bleek.
32. Blijkens het concept akoestisch onderzoek is op 1 juni 2023 is een overschrijding van ten hoogste 17 dB(A) gemeten op de gevel van een woning aan [adres 2]. De norm van 40 dB(A) voor de nachtperiode (23.00-07.00u) wordt blijkens het rapport in het hele onderzoeksgebied overschreden. Het college heeft op basis van dit concept akoestisch rapport vastgesteld dat sprake is van een forse overschrijding van de geluidsgrenswaarden door het gebruik van het paviljoen in zijn huidige vorm en dus van strijd met een goede ruimtelijke ordening.
33. Het college heeft toegelicht dat gebruik is gemaakt van het conceptrapport omdat het college de bezwaarprocedure niet nog langer wilde aanhouden in afwachting van het definitieve rapport en omdat het college niet verwacht dat een nog op te maken definitief rapport een ander licht zal werpen op de te maken belangenafweging in het kader van de beoordeling van de onderhavige vergunningaanvraag. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat gebruik van het concept akoestisch onderzoek onzorgvuldig is omdat in het concept rapport ook suggesties staan voor maatregelen die getroffen zouden kunnen worden om de overschrijding van de geluidsnormen te verminderen of op te heffen. Anders dan eisers acht de rechtbank het niet onzorgvuldig dat het college het concept akoestisch rapport bij haar beoordeling heeft betrokken nu dit rapport ook al ten dienste van een door het college te verrichten beoordeling is ingediend. Dat dat bij de Omgevingsdienst Midden en West Brabant was ingediend, maakt daarbij niet uit omdat die dienst haar taken ten behoeve van verweerders besluitvorming verricht. Blijkens het concept-rapport zijn er forse overschrijdingen van de geluidsnormen vastgesteld. De omstandigheid dat in het rapport ook nog suggesties worden gedaan voor te treffen maatregelen, kan ook niet leiden tot de conclusie dat het rapport niet ter onderbouwing van het bestreden besluit kon worden gebruikt. Daaruit heeft het college kunnen concluderen dat in het voorliggende bouwplan nog onvoldoende maatregelen zijn opgenomen om bij een ongewijzigde exploitatie te overlast zodanig te beperken dat nog wel sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De stelling van eiseres dat het bouwplan aanpassingen bevat om de geluidsoverlast te verminderen of op te heffen is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd.
34. De rechtbank is van oordeel dat het college, alle voormelde omstandigheden tezamen bezien, in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat sprake is van geluidsoverlast en een ontoelaatbare nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat van de omwonenden, zodat de afwijking van het bestemmingsplan in strijd met een goede ruimtelijke ordening kon worden geacht.

Conclusie en gevolgen

35. Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat het college de op 6 december 2022 aan eisers verleende omgevingsvergunning op goede gronden heeft herroepen. Van strijd met het motiverings- of zorgvuldigheidsbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.
36. Dit betekent dat het beroep van [eiser 1] ongegrond zal worden verklaard.
37. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep van [eiser 2] en [eiser 3] niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep van [eiser 1] ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijke bestaat uit (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bepaalt – kort gezegd – dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien de aangevraagde activiteit niet voldoet aan (a) het Bouwbesluit, (b) de bouwverordening, of in strijd is met (c) het bestemmingsplan of (d) redelijke eisen van welstand.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat in gevallen als bedoeld in het eerste lid onder c, de aanvraag mede wordt aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts wordt geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wabo kan, indien de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
De hiervoor bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Op grond van artikel 2.7 van het Bor worden als categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo aangewezen categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Artikel 4, aanhef en eerste lid van bijlage II behorende bij het Bor bepaalt dat voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking komen:
een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2;
Beleidsregels planologische kruimelgevallen 2023
Deel II
Voor het verlenen van een omgevingsvergunning met kleine buitenplanse afwijking voor de onderdelen van artikel 4 van bijlage II Bor die niet in deel I van deze beleidsregels genoemd zijn, gelden de volgende regels:
1. Per geval moet al of niet verlenen van de afwijking gemotiveerd worden;
2. De gemeente kan o.a. eisen dat:
(…)
b. De initiatiefnemer onderbouwt dat het plan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening;
(…)
Wet milieubeheer
Artikel 8:41a van de Wet milieubeheer bepaalt, voor zover hier van belang:
Indien activiteiten ten aanzien waarvan ingevolge het bepaalde krachtens artikel 8.41 een melding moet worden gedaan, tevens zijn aan te merken als activiteiten die behoren tot een categorie waarvoor ingevolge artikel 2.1 of 2.2, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist, wordt, indien de melding nog niet gedaan is of de bij de melding te verstrekken gegevens niet volledig zijn, tegelijkertijd met de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning een melding van die activiteiten overeenkomstig het bepaalde krachtens artikel 8.41 gedaan.
Indien niet is voldaan aan het bepaalde in het eerste lid besluit het bevoegd gezag de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen de door dat bestuursorgaan gestelde termijn alsnog te melden dan wel de ontbrekende gegevens te verstrekken.
(…)
Bestemmingsplan
In de planregels van bestemmingsplan “[naam bestemmingsplan]” is, voor zover hier van belang, bepaald:

“Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.2
aanbouw
Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
(…)
1.25
bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
(…)
1.89
ondergeschikte delen van een bouwwerk
Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, draagconstructies en dergelijke. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.
(…)

1.113 uitbouw

Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
(…)

Artikel 11 Sport

(…)
11.2
Bouwregels
11.2.1
Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende algemene regels:
de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
in afwijking van het bepaalde onder a. mogen ondergeschikte delen van een bouwwerk, voor zover gelegen binnen het bestemmingsvlak, het bouwvlak overschrijden;
(…)
11.2.2
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en in het erf worden gebouwd;
(…)”

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ABRvS 11 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1084.