Uitspraak
1.[V.o.F.] ,
3. [vennoot 2],
1.De verdere procedure
2.De feiten
- Partijen zijn met elkaar een huurovereenkomst aangegaan op grond waarvan [de vennoten] met ingang van 1 maart 2019 de bedrijfsruimte die is gelegen aan het [adres] huurt van [B.V.] . Volgens de huurovereenkomst wordt gehuurd “
- Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) van toepassing (ROZ-model 2012, hierna aangeduid als de algemene bepalingen).
- De huurovereenkomst werd aangegaan voor de duur van 5 jaren en is inmiddels verlengd met nog eens 5 jaren tot 1 maart 2029.
- [de vennoten] exploiteert een horecaonderneming in het gehuurde.
- Bij aanvang bedroeg de overeengekomen huurprijs € 69.000,- per jaar, te vermeerderen met omzetbelasting. Dit komt neer op een huur van € 6.957,50 inclusief btw per maand.
- Jaarlijks, voor het eerst per 1 maart 2020 vindt indexatie van de huurprijs plaats overeenkomstig de in artikel 18 van de algemene bepalingen beschreven methodiek.
- De verschuldigde huur dient maandelijks bij vooruitbetaling te worden voldaan.
- In maart 2019 heeft [de vennoten] de huur voor die maand betaald en heeft zij nog eens
- In de nacht van 7 op 8 januari 2020 heeft in het gehuurde brand gewoed.
- Na de brand heeft [de vennoten] het gehuurde tijdelijk verlaten. Op 11 juni 2020 heeft zij dit gedeeltelijk weer in gebruik genomen.
3.De vorderingen en de verweren
4.De beoordeling
“(…) de bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW (…), zijnde een horecabedrijfsruimte op de rechterbenedenverdieping, de bovenverdieping en de zolderverdieping (...)”. Het gehuurde is bestemd om te worden gebruikt ten behoeve van de exploitatie van een horecabedrijf, aldus artikel 1.3 van de huurovereenkomst. Daarmee is echter niet gezegd dat iedere vierkante meter vloeroppervlakte ook feitelijk hiervoor wordt benut en op gelijke wijze bijdraagt aan de omzet van [de vennoten] . [B.V.] stelt onweersproken dat [de vennoten] vóór de brand de boven- en zolderverdieping niet ten dienste van de exploitatie van haar onderneming in gebruik had maar dat daar enkel oude inventaris van de vorige huurder was opgeslagen. Doordat deze wijze van gebruik van dit deel van het gehuurde geen waarde creëert is de vloeroppervlakte van die verdiepingen relatief (veel) minder waard dan die van de benedenverdieping waar [de vennoten] haar onderneming drijft. Zo bezien vindt de kantonrechter de gevorderde huurprijsvermindering van 70% in vergelijking met de overeengekomen huur niet evenredig aan de vermindering van het huurgenot.
(vgl. cva § 128). Aangezien [de vennoten] dit niet heeft weersproken en zij ook geen (meer) uitgewerkte plannen in het geding heeft gebracht waaruit kan blijken dat zij daadwerkelijk op de verdiepingen voor publiek toegankelijke horecalokalen wil realiseren, ziet de kantonrechter ook hierin geen grond voor de verregaande vermindering van de huurprijs zoals [de vennoten] voorstaat.
niet de conclusie [kan] worden getrokken dat het gebouw (de tweede verdieping) op illegale wijze werd gebruikt” en “
geen aanleiding [geven] voor het oordeel [de vennoten] vof verwijten te maken in technische zin of omtrent het gebruik van het pand voorafgaand aan de brand.”. [B.V.] heeft er echter op gewezen dat de schrijver van dit memorandum architect van beroep is en geen jurist. De kantonrechter is het met [B.V.] eens dat dit memorandum niet tot de conclusie kan leiden dat op [de vennoten] geen verantwoordelijkheid rust waar het gaat om het ontstaan van de brand. Een op de vermindering van het huurgenot gebaseerde evenredige vermindering van de huurprijs, als bedoeld in artikel 7:207 lid 1 BW, ligt dan ook daarom niet onmiddellijk in de rede.
Zoals gisteren aangegeven zou ik nog contact met je opnemen aangaande de factuur voor augustus en zo. Bij navraag bij mijn accountant hebben we het advies gekregen om vooralsnog geen facturen te verzenden. Er staat namelijk nog een deel van jullie in ‘depot’ vanwege de vooruitbetaalde huur. Eerst zal dit depot worden aangesproken om de facturen te voldoen. Achteraf kunnen we dan een finale afrekening maken (er zit namelijk op een deel nog indexering). Als we de finale afrekening opgemaakt hebben kunnen we vanaf dat moment weer op normale frequentie de facturen aan jullie doen toekomen.”.
Een overzicht van het deposito hebben we reeds al aan jullie aangeleverd in de zin van de 1e factuur waarop alle maanden huur in rekening werden gebracht. We hebben nu eenmaal te maken met een deposito. Een deel daarvan zal doorgeschoven gaan worden richting de periode ‘na het einde van het deposito’. Welk deel kunnen wij momenteel nog niet aangeven. Dit is gelegen in het feit dat wij momenteel nog niet weten welk deel onze verzekering wel en welk deel onze verzekering niet gaat vergoeden. Het deel (de maanden) dat onze verzekering vergoed wordt aansluitend aan het einde van de depositoperiode geplaatst. Onze hoop en verwachting is dat wij aan het einde van het jaar meer duidelijkheid kunnen verschaffen.”.
18 september 2020 waarin zij schreef: “
Aangezien wij slechts een derde van het gehuurde object hebben kunnen gebruiken, zijn wij bereid om ook die een derde van de huur te betalen.” heeft [B.V.] niet gereageerd. Daarna is het met betrekking tot de huurbetalingen lange tijd stil gebleven. Pas bij e-mail van 4 november 2022 vroeg c.q. sommeerde [B.V.] [de vennoten] tot betaling van 27 volledige huurtermijnen (exclusief indexaties) tot een bedrag van
€ 155.250,- die nog niet zouden zijn betaald. De volgende maand werd deze sommatie gevolgd door een sommatie van 21 december 2022 met daarbij een factuur van
€ 192.028,45 betreffende de volledige, geïndexeerde huur vanaf augustus 2020 tot en met januari 2023, de indexatie voor de maanden maart tot en met juli 2020 en de korting van
4 maanden huur (februari tot en met mei 2020) in verband met de sluiting van het pand.
In de e-mail, noch in de sommatie is rekening gehouden met het depot en de eerdere mededeling van [B.V.] dat eerst het in depot gegeven bedrag zou worden aangesproken om de huur te voldoen. Hetzelfde geldt voor een volgende sommatie van [B.V.] van 4 januari 2023.
Huurder is jegens verhuurder aansprakelijk voor alle schade aan het gehuurde, tenzij huurder bewijst dat de schade hem en de personen waarvoor huurder verantwoordelijk is, niet is toe te rekenen.”. In afwijking van artikel 7:218 lid 2 BW, dat van regelend recht is, is [de vennoten] aansprakelijk voor alle schade aan het gehuurde, tenzij [de vennoten] bewijst dat die schade haar en de personen voor wie zij verantwoordelijk is niet is toe te rekenen. Tot op heden heeft [de vennoten] dit bewijs volgens [B.V.] niet geleverd. Er is sprake van een tekortkoming en er is schade. De totale omvang van die schade is op dit moment nog niet vast te stellen, aldus [B.V.] .
vastgesteld dat het ontstaan van deze brand het zeer aannemelijke gevolg is van directe warmte-overdracht van het lampje dat op de vloer stond.”. [de vennoten] heeft deze vaststelling niet, althans niet voldoende gemotiveerd ontkracht. Uit het expertiserapport van [bedrijf 2] B.V., die in opdracht van de verzekeraar van [de vennoten] onderzoek heeft gedaan naar de oorzaak, toedracht en omvang van de schade, volgt zelfs dat [de vennoten] geen eigen expert heeft benoemd, ondanks dat bij herhaling aan haar werd geadviseerd dit wel te doen (productie 22). Verder volgt uit datzelfde rapport dat de verzekeraar aan [de vennoten] een transactievoorstel tegen finale kwijting heeft gedaan ter vergoeding van [de vennoten] ’s schade. Over de oorzaak van de schade is in het rapport niets opgenomen, zodat, anders dan [de vennoten] kennelijk meent, het transactievoorstel niet de conclusie rechtvaardigt dat [de vennoten] niet aansprakelijk is. In haar voordeel kan slechts spreken de mededeling in het hierboven in 4.5. al genoemde memorandum van het Expertisecentrum Regelgeving Bouw, inhoudende dat uit de door dat centrum onderzochte stukken (waaronder de verklaring van de bedrijfsleider en het rapport van [bedrijf 2] B.V.) niet meer dan vermoedens blijken, die naar de mening van het Expertisecentrum niet te herleiden zijn naar schuld van [de vennoten] als gevolg van enige nalatigheid. Deze mededeling is echter onvoldoende concreet (gemaakt) om de aansprakelijkheid voor het ontstaan van de brand in relatie tot artikel 11.1 van de algemene bepalingen niet aan [de vennoten] te verwijten. Bovendien heeft het Expertisecentrum opgemerkt dat zij nergens iets heeft gelezen over het onderzoek dat de brandweer ongetwijfeld zal hebben gedaan naar de oorzaak en de ontwikkeling van de brand. Hoewel voor de hand ligt dat de brandweer een dergelijk onderzoek heeft gedaan en daarvan een rapport heeft opgemaakt stelt (ook) [de vennoten] daarover niets en heeft zij ook niet de eventuele bevindingen van de brandweer in het geding gebracht.
€ 24.332,20 op 26 januari 2023 en € 9.977,88, de som van verschillende nadien ontvangen deelbetalingen. Daartegenover staat de nog onbetaalde indexatie van de huur voor de maanden juni tot en met november 2020 en de niet dan wel niet volledig betaalde huur over de periode van december 2020 tot en met juni 2023.
€ 1.800,-), is [B.V.] namelijk ook zelf schuldig aan de omstandigheid dat [de vennoten] lange tijd geen huur betaalde. De communicatie vanwege [B.V.] , korte tijd na de brand, inzake de huurbetalingsverplichtingen was onvoldoende duidelijk en daarna heeft zij gedurende lange tijd geen aanspraak op huur gemaakt. Pas in november/december 2022 is [B.V.] (met terugwerkende kracht) aanspraak gaan maken op volledige huurbetaling. Vervolgens is tussen partijen in geschil welke huurprijs [de vennoten] verschuldigd is, welk geschil in feite pas met dit vonnis wordt beslecht. Deze gang van zaken rechtvaardigt naar het oordeel van de kantonrechter niet toewijzing van contractuele boetes. Wel zal op de subsidiaire vordering van [B.V.] de wettelijke handelsrente worden toegewezen over het bedrag van de tot en met juni 2023 onbetaald gebleven huur, met dien verstande dat [de vennoten] die rente eerst vanaf de 15e dag na de betekening van dit vonnis verschuldigd wordt.
5.5. De proceskosten
in conventie
x € 1.087,-) voor het salaris van haar gemachtigden.
6.6. De beslissing
€ 2.174,-;
€ 1.087,-;