In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 september 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Vlissingen beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een appartement gelegen aan [adres 1] te [plaats 2], vastgesteld op € 188.000 per 1 januari 2022. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd tot € 175.000. Belanghebbende, die het appartement verhuurt, was het niet eens met deze waardevaststelling en heeft beroep aangetekend.
De rechtbank heeft op 6 september 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde van het appartement niet te hoog heeft vastgesteld. Dit oordeel is gebaseerd op een vergelijking met referentieobjecten in hetzelfde appartementencomplex, waarvan de verkoopprijzen in de buurt van de waardepeildatum lagen. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de referentieobjecten en het appartement van belanghebbende.
Belanghebbende voerde aan dat de ligging van zijn appartement in het complex niet goed was en dat dit niet voldoende was meegenomen in de waardebepaling. De rechtbank oordeelt echter dat de heffingsambtenaar de waarde op een juiste manier heeft vastgesteld en dat de argumenten van belanghebbende niet opwegen tegen de onderbouwing van de heffingsambtenaar. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de vastgestelde waarde van € 175.000 wordt gehandhaafd en dat belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.