ECLI:NL:RBZWB:2024:6447
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en de rechtmatigheid van de heffingsambtenaar
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 september 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 16 februari 2022 de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende vastgesteld op € 189.000 per 1 januari 2021. Belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank behandelt het beroep op 23 augustus 2024, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig zijn.
De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende had aangevoerd dat de heffingsambtenaar gegevens had gebruikt die niet waren verstrekt, maar de rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende informatie heeft gegeven en dat belanghebbende niet benadeeld is door een eventuele schending van artikel 40 van de Wet WOZ. De rechtbank bevestigt dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning op een juiste manier heeft vastgesteld, gebruikmakend van vergelijkingsobjecten en rekening houdend met de verschillen tussen de woningen.
Daarnaast wordt het verzoek van belanghebbende om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke beslistermijn afgewezen. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met minder dan twaalf maanden is overschreden, maar dat het financiële belang minder dan € 1.000 bedraagt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, handhaaft de WOZ-waarde en wijst het verzoek om schadevergoeding af.