ECLI:NL:RBZWB:2024:638

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 januari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
RK 23-023836
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift DNA ongegrond verklaard door rechtbank Zeeland-West-Brabant

Op 22 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaarschrift tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1979, had bezwaar aangetekend tegen de afname van zijn DNA-materiaal, dat op 12 september 2023 was afgenomen, en de opname daarvan in de DNA-databank. Hij was eerder veroordeeld voor verduistering en valsheid in geschrifte, met een gevangenisstraf van vier jaar, en had hoger beroep aangetekend tegen het vonnis van 9 juni 2023. Tijdens de behandeling in raadkamer op 8 januari 2024 werd aangevoerd dat het DNA-onderzoek niet van betekenis zou zijn voor de opsporing van strafbare feiten en dat de veroordeelde niet zou recidiveren. De officier van justitie stelde echter dat het bezwaarschrift ongegrond moest worden verklaard, omdat de wet weinig ruimte biedt voor het niet afnemen van DNA bij veroordeelden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Middelburg
parketnummer : 02-087001-22
raadkamernummer : 23-023836
beslissing van de enkelvoudige raadkamer enkelvoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA) van:
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedag] 1979 te [plaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. I.J.K. van der Meer, advocaat te Haarlem (Spaarne 1, 2011 CC Haarlem),
hierna te noemen: de veroordeelde.

1.De procedure.

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
  • het bezwaarschrift, dat op 21 september 2023 is ingediend ter griffie van deze rechtbank;
  • het bevel van de officier van justitie d.d. 29 juni 2023;
  • de overige stukken.
Het bezwaarschrift is behandeld in besloten raadkamer op 8 januari 2024. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. R.S. Jacobs, veroordeelde bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. I.J.K. van der Meer.
Namens veroordeelde is aangevoerd dat hij zich niet kan verenigen met het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel en de opname van zijn DNA-profiel in de databank.
Veroordeelde is in hoger beroep gegaan tegen het vonnis d.d. 9 juni 2023 van de meervoudige strafkamer te Zeeland-West-Brabant, zodat er nog geen sprake is van een onherroepelijke veroordeling.
Namens veroordeelde wordt tevens aangevoerd dat hij is veroordeeld voor feiten waarbij het redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel niet van betekenis zal zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging of berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. DNA onderzoek kan geen bijdrage leveren aan de opsporing van dergelijke feiten.
Tijdens de behandeling in raadkamer is namens veroordeelde aangevoerd dat niet valt te verwachten dat hij zal recidiveren. Veroordeelde was een first offerender en veroordeelde kan zijn voormalige beroep, nadat hij zich vrijwillig heeft uitgeschreven als registeraccountant, niet langer uitoefenen.
Veroordeelde verzoekt het bezwaarschrift tegen het bepalen en verwerken van het DNA-
profiel gegrond te verklaren en te bepalen dat haar afgenomen celmateriaal op grond van
artikel 7, tweede lid, van de Wet DNA bij veroordeelden terstond dient te worden
vernietigd.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift ongegrond moet worden verklaard. Dat veroordeelde in hoger beroep is gegaan, is geen reden om niet over te gaan tot het opnemen van zijn DNA-profiel in de DNA-databank. De wetgeving biedt weinig speelruimte onder welke omstandigheden een bezwaarschift tegen het bepalen en het verwerken van een DNA-profiel gegrond zou moeten worden verklaard. Er zijn wel een aantal mogelijkheden om een dergelijk bezwaarschrift gegrond te verklaren, zoals bij bepaalde delicten, de jonge leeftijd al dan niet in combinatie met een blanco justitiële documentatie van de veroordeelde. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat in deze zaak geen van de genoemde omstandigheden voor veroordeelde van toepassing zouden kunnen zijn.

2.De beoordeling.

Veroordeelde is bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant onder parketnummer 02-087001-22 op 9 juni 2023 veroordeeld ter zake van: verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke
dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd en valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.
Na het bevel tot afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde van 29 juni 2023 heeft veroordeelde op 12 september 2023 DNA-materiaal afgestaan.
Op basis van de door veroordeelde gevoerde verweren dan wel een ambtshalve beoordeling door de rechtbank, komt de rechtbank tot de volgende overwegingen.
Formeel:
Het bezwaarschrift is tijdig en op de juiste wijze ingediend. Veroordeelde kan derhalve in het bezwaarschrift worden ontvangen.
Aan de vereisten die de wet stelt ten aanzien van de afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van een DNA-profiel is voldaan, aangezien:
  • voornoemde veroordeling een feit betreft dat is omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en
  • niet is gebleken dat van veroordeelde al een DNA-profiel is verwerkt als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder a, van de Wet DNA.
Materieel:
Veroordeelde doet een beroep op de uitzonderingsgrond van artikel 2, eerste lid, onder b van de Wet DNA.
De rechtbank stelt voorop dat de Wet DNA ertoe strekt gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van de veroordeelde op efficiënte wijze op te sporen alsmede veroordeelde te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daarbij is het uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven tenzij zich een van de in het eerste lid van artikel 2 van de Wet DNA genoemde gevallen voordoet. Een van deze gevallen betreft de situatie waarin redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Dit is blijkens de wetsgeschiedenis slechts in twee uitzonderingssituaties aan de orde.
Bij de eerste uitzondering gaat het om een veroordeling wegens een misdrijf voor de opheldering waarvan DNA-onderzoek niet van betekenis kan zijn. De tweede uitzondering doet zich voor in het geval dat ondanks dat sprake is van een veroordeling wegens een relevant misdrijf, DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Hierbij valt te denken aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij of zij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die dat in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstig lichamelijk letsel, ook nooit meer zal kunnen doen. De laatste uitzonderingsmogelijkheid heeft slechts een beperkte reikwijdte. Zij vereist altijd een objectief waardeerbare omstandigheid; louter berouw of een belofte van de veroordeelde is onvoldoende (Kamerstukken II, 2002-2003, 28685, nr. 3, p. 11-12). Het betreft beperkt uit te leggen uitzonderingen (HR 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231).
De rechtbank stelt vast dat de veroordeelde is veroordeeld voor -kort gezegd- een verduistering in dienstbetrekking en valsheid in geschrifte. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de aard van het gepleegde misdrijf niet zodanig is dat sprake is van een uitzondering. Denkbaar is dat bij het plegen van verduistering of valsheid in geschrifte wel DNA-materiaal wordt achtergelaten, zodat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van betekenis zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Verder is de rechtbank van oordeel dat, gelet op hetgeen zij heeft overwogen met betrekking tot de criteria als het gaat om recidive, enig gevaar voor recidive niet kan worden uitgesloten. Dat het vonnis van 9 juni 2023 nog niet onherroepelijk is, doet daaraan niet af.
Nu het bevel tot DNA-afname bij veroordeelde voldoet aan de daaraan door de wet gestelde eisen en de uitzonderingen als bedoeld in artikel 2 van de Wet DNA zich hier niet voordoen, zal de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 22 januari 2024 gegeven door mr. J.P.M. Hopmans, rechter, in tegenwoordigheid van I.L. Bruijnooge, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 januari 2024.
Informatie rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.