Op 22 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Middelburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaarschrift tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1993, had bezwaar aangetekend tegen de afname van haar DNA-materiaal, dat op 7 november 2023 was afgestaan, en de opname daarvan in de DNA-databank. De rechtbank behandelde het bezwaarschrift in een besloten raadkamer op 8 januari 2024, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de veroordeelde aanwezig waren.
De veroordeelde was eerder op 27 september 2023 veroordeeld door de politierechter voor bedreiging met geweld, wat resulteerde in een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Tijdens de zitting werd aangevoerd dat het bepalen en verwerken van haar DNA-profiel niet van betekenis zou zijn voor de opsporing van strafbare feiten, en dat er geen recidive te verwachten viel. De officier van justitie betwistte deze argumenten en stelde dat de wet weinig ruimte biedt voor het gegrond verklaren van een bezwaarschrift in dergelijke gevallen.
De rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift tijdig en op de juiste wijze was ingediend, maar dat de uitzonderingsgronden van de Wet DNA niet van toepassing waren. De rechtbank concludeerde dat het DNA-onderzoek wel degelijk van belang kon zijn voor de opsporing van toekomstige strafbare feiten, en dat er geen reden was om aan te nemen dat de veroordeelde niet zou recidiveren. Daarom werd het bezwaarschrift ongegrond verklaard, en werd de beslissing op 22 januari 2024 door rechter J.P.M. Hopmans in aanwezigheid van griffier I.L. Bruijnooge uitgesproken.