ECLI:NL:RBZWB:2024:6332
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een bedrijfswoning in relatie tot de heffingsambtenaar
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 6 september 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 7 november 2023 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een vrijstaande bedrijfswoning in [plaats 1], vastgesteld op € 264.000 per 1 januari 2022. Belanghebbende, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, betwistte deze waardevaststelling en stelde dat de waarde maximaal € 205.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 14 augustus 2024, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde op een juiste manier heeft vastgesteld. De waarde is bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de verkoopprijzen van referentiewoningen zijn gebruikt. De rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen, gelegen in nabijgelegen dorpen, voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van belanghebbende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woningen en dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. Belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.