ECLI:NL:RBZWB:2024:6331
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een vrijstaande woning in relatie tot de onroerendezaakbelastingen
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 september 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats 1], vastgesteld op € 243.000 per 1 januari 2022. Belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze waardevaststelling en stelde dat de waarde maximaal € 194.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank legt uit dat de waarde is bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de verkoopopbrengst van vergelijkbare woningen is gebruikt. De rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen, die zijn gebruikt ter onderbouwing van de WOZ-waarde, voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van belanghebbende. De rechtbank wijst de argumenten van belanghebbende af, waaronder de stelling dat de ligging van de woning nabij een begraafplaats en school een negatieve invloed heeft op de waarde.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. Belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.