ECLI:NL:RBZWB:2024:6305

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
24-006429
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot beëindiging van strafzaak wegens inactiviteit Openbaar Ministerie

Op 10 september 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoek was ingediend door een verzoeker die verdacht werd van misdrijven aangaande de Opiumwet. De verzoeker, geboren in 2002 en vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.B.M. Poppelaars, had verzocht om zijn strafzaak als beëindigd te verklaren, omdat er een lange periode van inactiviteit was geweest aan de zijde van het Openbaar Ministerie. De verzoeker was op 2 juli 2022 aangehouden, maar er was sindsdien geen voortgang in de strafzaak. De officier van justitie had op 26 augustus 2023 besloten tot dagvaarding, maar de zaak was nog niet op zitting gepland vanwege zittingscapaciteit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er inderdaad een langere periode van inactiviteit was, maar dat het onderzoek niet volledig stil had gelegen. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker niet de redelijke verwachting had kunnen hebben dat er geen strafvervolging meer zou plaatsvinden, gezien de aard van de verdenkingen en het feit dat er nog steeds een tenlastelegging was opgesteld. De rechtbank heeft het verzoek tot beëindiging van de strafzaak afgewezen, waarbij het belang van de verzoeker om duidelijkheid te krijgen over de vervolging voorop stond. De beslissing werd genomen door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in aanwezigheid van griffier J. van ‘t Westende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/297683-22
rk-nummer: 24-006429
Beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek ex artikel 29f Sv van:
[verzoeker]geboren op [geboortedag] 2002,
wonende te [woonadres],
woonplaats kiezende ten kantore van mr. R.B.M. Poppelaars, baronielaan 95, 4818 PC Breda

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift ex artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ontvangen op de griffie op 11 maart 2024.
Het verzoek is behandeld op 27 augustus 2024. Hierbij zijn de officier van justitie en mr. R.B.M. Poppelaars als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker wordt aangevoerd dat er tegen verzoeker strafrechtelijke vervolging is ingesteld door de officier van justitie binnen het arrondissement Zeeland-West-Brabant op verdenking van misdrijven aangaande de Opiumwet. Verzoeker is op 2 juli 2022 aangehouden, verhoord en in vrijheid gesteld. Verzoeker betwist enig strafbaar feit inzake de Opiumwet te hebben gepleegd. Uit het dossier valt voldoende op te maken dat verzoeker geen enkele wetenschap dan wel betrokkenheid had bij hetgeen waarvan hij nu verdacht wordt. In november 2023 is er namens verzoeker een verzoek tot sepot ingediend nadat er anderhalf jaar lang geen onderzoekshandelingen zijn verricht. De officier van justitie heeft niet gereageerd op dit verzoek. Er is tevens meerdere malen telefonisch contact gezocht hetgeen niet tot enig resultaat heeft geleid. De officier van justitie heeft de strafzaak thans nog altijd niet bij de rechtbank aangebracht. Gelet op deze inactiviteit en de termijn die daarbij is verstreken na de laatste onderzoekshandelingen, alsmede het gebrek aan enig wettig en overtuigend bewijs maken het dat verzoeker de rechtbank verzoekt zijn strafzaak als beëindigd te verklaren. Daarbij voert verzoeker aan een groot persoonlijk belang bij die beëindiging te hebben nu deze strafrechtelijke verdenkingen zwaar op verzoeker drukt, er een geldbedrag van € 1.960,00 onder verzoeker in beslag is genomen en verzoeker geen enkele betrokkenheid heeft gehad in de strafbare feiten die hem worden verweten.
De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat het verzoekschrift niet-ontvankelijk dan wel ongegrond moet worden verklaard. Er is op 26 augustus 2023 een beslissing tot dagvaarding van de strafzaak tegen verzoeker genomen en er is een (definitieve) tenlastelegging opgesteld. Verzoeker wordt verdacht van overtreding(en) van de Opiumwet en van witwassen. Dat de strafzaak nochtans niet op zitting gepland staat heeft te maken met zittingscapaciteit.

2.De beoordeling

De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen.
Als een vervolging niet wordt voortgezet, kan de verdachte de rechtbank verzoeken de zaak tegen hem geëindigd te verklaren. Daarbij staat het belang van verzoeker om duidelijkheid te krijgen over de tegen hem aangevangen en nog niet beëindigde vervolging voorop.
De raadsman heeft zich onder verwijzing naar een uitspraak van de Hoge Raad in raadkamer op het standpunt gesteld dat er sprake is geweest van een lange periode van inactiviteit aan de zijde van het Openbaar Ministerie en dat de strafzaak mede daarom dient te worden beëindigd.
Volgens de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2019:1472) moet de grond voor een verklaring dat de strafzaak is geëindigd onder meer gezocht worden in de omstandigheid dat niet of nauwelijks (meer) activiteiten worden verricht in het strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte en het daarnaast redelijkerwijs niet valt te verwachten dat het Openbaar Ministerie tegen verdachte strafvervolging zal inzetten of voortzetten.
Gelet op het standpunt van de officier van justitie en de voorhanden zijnde stukken constateert de rechtbank dat er sprake lijkt te zijn van een langere periode van inactiviteit aan de zijde van het Openbaar Ministerie, maar dat het onderzoek niet geheel heeft stilgelegen. Het eindproces-verbaal is op 23 november 2022 binnengekomen bij het Openbaar Ministerie en daar is op 26 augustus 2023 besloten tot dagvaarding van verzoeker, waarvoor de (definitieve) tenlastelegging is opgesteld. Dat de strafzaak (nog) niet is ingepland op een strafzitting heeft volgens de officier van justitie te maken te maken met de zittingscapaciteit van de rechtbank.
Gelet op het eindproces-verbaal gaat het bij de verdenking om ruim 9 kilo softdrugs en ruim 3 ons harddrugs en het witwassen van € 1.915,00. Mede gelet op de aard van deze verdenking(en) is de rechtbank van oordeel dat bij verzoeker thans nog niet de redelijke verwachting heeft kunnen ontstaan dat er geen strafvervolging meer zou worden ingezet.
Gelet op voornoemde omstandigheden zal de rechtbank het verzoek tot beëindiging van de strafzaak afwijzen.

3.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beslissing is op 10 september 2024 genomen door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van J. van ‘t Westende, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 10 september 2024.