Op 11 september 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een zaak over de WOZ-waarde van een woning. De belanghebbende had beroep aangetekend tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Baarle-Nassau, die de WOZ-waarde van de woning op 1 januari 2022 had vastgesteld op € 446.000. De heffingsambtenaar had ook een aanslag in de onroerendezaakbelastingen opgelegd voor het jaar 2023. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, omdat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank heeft de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 415.000 en de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de belanghebbende en moet het griffierecht worden vergoed.
De rechtbank heeft in haar overwegingen aangegeven dat de waardematrix die door de heffingsambtenaar was overgelegd, niet voldoende onderbouwing bood voor de vastgestelde WOZ-waarde. De rechtbank wees op drie belangrijke tekortkomingen in de waardematrix: het ontbreken van een grondstaffel, het onterecht gebruik van overdrachtsdata in plaats van verkoopdata, en de inconsistentie tussen de berekeningen van de taxateur en de verkoopcijfers. Hierdoor kon de rechtbank niet tot de conclusie komen dat de WOZ-waarde terecht was vastgesteld op € 446.000.
De rechtbank heeft uiteindelijk de waarde van de woning in goede justitie vastgesteld op € 415.000, omdat geen van beide partijen in staat was om de voorgestelde waarde aannemelijk te maken. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.