ECLI:NL:RBZWB:2024:6262

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
24/5689 OPIUMW VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopige voorziening tegen woningsluiting op grond van de Opiumwet

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers, die zich verzetten tegen het besluit van de burgemeester van Middelburg om hun woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester had op 18 juli 2024 besloten de woning voor drie maanden te sluiten, nadat er op 3 juli 2024 een grote hoeveelheid verdovende middelen in de woning was aangetroffen tijdens een politie-inval. Verzoekers, die op vakantie waren, stelden dat zij niets met de drugs te maken hadden en dat hun zoon de woning ter beschikking had gesteld aan vrienden die de drugs in de woning hadden gebracht.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 augustus 2024 behandeld en concludeert dat de burgemeester niet voldoende heeft aangetoond dat de sluiting van de woning noodzakelijk was. De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester een belangenafweging had moeten maken en dat de sluiting niet evenwichtig is, gezien het feit dat verzoekers geen verwijt kan worden gemaakt. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst het besluit tot sluiting van de woning tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens wordt de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoekers.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met hun bevoegdheden en de belangen van burgers in overweging te nemen, vooral in situaties waarin de betrokkenheid van de bewoners bij de overtredingen niet vaststaat.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5689 OPIUMW VV

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 september 2024 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , uit [plaats] , verzoekers(gemachtigde: mr. B. Vermeirssen)

en

de burgemeester van de gemeente Middelburg, verweerder

(gemachtigde: mr. S.C.M. Tevel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers gericht tegen het besluit van de burgemeester van
18 juli 2024 om de woning van verzoekers aan [adres] in [plaats] te sluiten voor de duur van drie maanden. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers en hun gemachtigde en namens de burgemeester de gemachtigde en mevr. [naam] (van de politie).

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoekers zijn eigenaar van en wonen in de woning aan [adres] in [plaats] (hierna: de woning).
2.1.
Uit een bestuurlijke rapportage van 8 juli 2024 van de politie blijkt dat, naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek waarbij de meerderjarige zoon van verzoekers in beeld kwam, de politie op 3 juli 2024 de woning heeft betreden en doorzocht.
Na het binnentreden heeft de politie direct in het zicht in de woonkamer een grote hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen. In de woonkamer werden op diverse plekken in totaal honderden gripzakjes met hennep aangetroffen met een totaal nettogewicht van 2.556 gram. Ook werden 300 lege gripzakjes en € 770,- aan contanten aangetroffen.
Op de eettafel in de woonkamer werd aangetroffen: 5 blokken hasj met een nettogewicht van 513,1 gram, € 280,- aan contanten, één Apple IPhone, en 16 gripzakjes met hennepresten.
In een vrieszak op de eettafel werd aangetroffen:
  • 6 ponypacks met een totaal nettogewicht van 4,9 gram, indicatief getest als cocaïne;
  • 6 gripzakjes met kristallen met een nettogewicht van 5,8 gram, indicatief getest als MDMA;
  • 3 gripzakjes met donkere kristallen met een nettogewicht van 3 gram, indicatief getest als 2-MMC;
  • 6 gripzakjes met grove kristallen met een nettogewicht van 5,6 gram, indicatief getest als ketamine;
  • 28 roze pillen, rond met opdruk van een kroon, indicatief getest als MDMA; en
  • 4,5 roze pillen met opdruk van het TikTok logo, indicatief getest als MDMA.
In de slaapkamer van de zoon werd aangetroffen: een balletjes pistool, een airsoftwapen, een blokje hasj met een netto gewicht van 5,9 gram en een revolver met 28 bijbehorende patronen.
2.2.
Bij brief van 9 juli 2024 heeft de burgemeester aan verzoekers kenbaar gemaakt dat zij voornemens is de woning voor de duur van drie maanden te sluiten. Verzoekers zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen en hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
2.3.
Met het bestreden besluit van 18 juli 2024 heeft de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet gelast de woning te sluiten en afgesloten te houden met ingang van 5 augustus 2024 voor een periode van drie maanden.
2.4.
De burgemeester heeft de sluiting van de woning opgeschort tot de uitspraak van de voorzieningenrechter.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Is de burgemeester bevoegd om de woning te sluiten?
4. De burgemeester is op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
4.1.
Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat in de woning grote hoeveelheden hard- en softdrugs zijn aangetroffen. Daarnaast zijn attributen aangetroffen die duiden op feitelijke drugshandel vanuit de woning, zoals grote hoeveelheden contant geld, gripzakjes en zelfs wapens.
4.2.
Dat dit werd aangetroffen door de politie wordt door verzoekers niet betwist. Verzoekers stellen dat zij op vakantie waren en niets met de drugs te maken hebben. Tijdens hun vakantie heeft hun zoon de woning ter beschikking gesteld aan derden, die de drugs in de woning brachten. Persoonlijke verwijtbaarheid is echter niet vereist voor het ontstaan van de bevoegdheid om te sluiten. Wel speelt de (mate van) verwijtbaarheid een rol bij de beoordeling of woningsluiting in dit geval evenredig is. De voorzieningenrechter stelt vast dat de bevoegdheid van de burgemeester om de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet te sluiten is gegeven.
4.3.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoekers ook aangegeven dat de bevoegdheid van de burgemeester om te sluiten op zichzelf niet wordt betwist. Het bezwaar spitst zich toe op de vraag of de burgemeester van die bevoegdheid gebruik kon maken in dit geval.
Heeft de burgemeester de bevoegdheid om de woning te sluiten kunnen gebruiken?
5. De burgemeester is niet verplicht de bevoegdheid van artikel 13b van de Opiumwet te gebruiken. De burgemeester dient een belangenafweging te maken bij zijn beslissing of, en zo ja op welke wijze, hij van zijn bevoegdheid gebruik maakt.
5.1.
De burgemeester hanteert ter zake van de bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet het beleid dat is neergelegd in de ‘Beleidsnota Bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet.’ (het beleid).
Bij het aantreffen van meer dan een handelshoeveelheid softdrugs in een woning volgt op grond van het beleid bij een eerste overtreding een waarschuwing. Bij het aantreffen van meer dan een handelshoeveelheid harddrugs volgt bij een eerste overtreding een sluiting van de woning voor een periode van drie maanden. De burgemeester heeft overeenkomstig het beleid besloten tot een sluiting van drie maanden.
5.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat de gemachtigde van verzoekers er terecht op wijst dat dit beleid nogal gedateerd is. Het is vastgesteld op 24 januari 2014 en laatstelijk gewijzigd op 3 februari 2016. Hoewel het beleid volgens de gemachtigde van verzoekers weinig verfijning kent en niet meer overeenkomt met de actuele jurisprudentie, overweegt de voorzieningenrechter dat, totdat het beleid geactualiseerd wordt, dit van kracht blijft en de jurisprudentie in het kader van het evenredigheidsbeginsel de benodigde verfijning/nuancering biedt.
6. Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De burgemeester dient alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf, dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb.
6.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt hierna of de burgemeester terecht tot sluiting van de woning heeft besloten. De voorzieningenrechter neemt daarbij de maatstaf voor (de intensiteit van) toetsing aan het evenredigheidsbeginsel in acht, zoals weergegeven in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 2 februari 2022 [1] . De voorzieningenrechter maakt in lijn met voormelde uitspraak bij de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel een onderscheid tussen de geschiktheid, de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid van de sluiting als maatregel.
Geschiktheid
7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de sluiting van een woning in voorkomend geval een geschikt middel zijn om het doel te bereiken dat de burgemeester voor ogen heeft. Dat doel is volgens de beleidsnota ‘de beheersing van de negatieve effecten van de handel in en het gebruik van drugs op het openbare leven en andere lokale omstandigheden in de gemeente Middelburg ’. De sluiting van een woning moet dan wel noodzakelijk en evenwichtig zijn.
Noodzakelijkheid
8. Uit de rechtspraak van de ABRvS volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde.
Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de "loop" naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken.
Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. [2]
Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester - als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit ertoe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten. [3]
8.1.
De burgemeester vindt het noodzakelijk dat de woning wordt gesloten. In de woning zijn grote hoeveelheden hard- en softdrugs aangetroffen. Niet alleen in de woonkamer, maar ook in de slaapkamer van de zoon. Het uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Hierbij neemt de burgemeester mee dat de woning op 3 juli 2024 is gebruikt voor het verpakken van drugs, maar dat het aannemelijk is dat dit ook op 2 juli 2024 is gebeurd, en dat dit gebruik had kunnen voortduren als de politie niet was binnengetreden. Daarnaast is er volgens de burgemeester in- en uitloop geweest van meerdere personen en is gebleken dat de zoon van verzoekers betrokken is, omdat hij drugs aflevert op verschillende locaties. Daarin neemt de burgemeester ook mee dat deze zoon van verzoekers nog steeds in de woning woont. Naast de drugs is in de woning ook contant geld en veel verpakkingsmateriaal aangetroffen. Ook is er gelegenheid geboden tot het bewaren van door drugshandel verkregen geld in de woning. Door deze factoren is voor de burgemeester voldoende aannemelijk dat er feitelijke handel in en vanuit de woning plaatsvond en acht zij de sluiting van de woning noodzakelijk om de woning aan het drugscircuit te onttrekken.
8.2.
Verzoekers wijzen erop dat de enige reden en doel van een sluiting het herstel is van de openbare orde. De burgemeester dient dus vast te stellen of, en zo ja, in welke mate, er sprake is van een inbreuk op de openbare orde door de in de woning aangetroffen drugs.
De woning is geen ‘drugspand’ in de zin waarvoor artikel 13b van de Opiumwet eigenlijk was bedoeld, namelijk panden waarin het dagelijks een komen en gaan is van dealers en kopers van drugs en er dus een negatieve invloed op het woon- en leefklimaat en dus de openbare orde was. Verzoekers verwijzen naar de uitspraak van de ABRvS van 6 juli 2022 [4] waarin de noodzaak tot sluiting onvoldoende aannemelijk was gemaakt. In dit geval heeft de aanwezigheid van de aangetroffen drugs niet gezorgd voor een inbreuk op de openbare orde. Verzoekers wijzen erop dat uit de stukken blijkt dat twee vrienden van de zoon van verzoekers drugsdealers zijn en dat zij blijkbaar gebruik maken van verschillende locaties om drugs af te wegen en te bewaren. Juist op 3 juli 2024 maakten zij gebruik van de woning van verzoekers, terwijl zij op vakantie waren en de zoon aan het werk was. De drugs waren van de twee vrienden; de wapens zijn van de zoon en hebben geen relatie met drugshandel. Omdat duidelijk is dat het om een eenmalige, zeer korte periode van één dag is gegaan, waarin drugs in de woning aanwezig kunnen zijn geweest, is er geen sprake van een inbreuk op de openbare orde. De twee vrienden hebben misbruik gemaakt van de zoon door hem over te halen om gebruik te maken van de woning van verzoekers terwijl zij op vakantie waren. Verzoekers zijn modelburgers die wonen in een nette wijk en nooit zouden tolereren dat er drugs in hun woning aanwezig is. Er is geen noodzaak om hun woning te sluiten, zo stellen verzoekers.
8.3.
De voorzieningenrechter heeft twijfels bij de noodzakelijkheid van deze sluiting.
Uit de bestuurlijke rapportage, de politiegegevens en het aanvullende proces-verbaal naar aanleiding van het uitlezen van de telefoon van de zoon, kan alleen worden vastgesteld dat de twee vrienden van de zoon op 3 juli 2024 met toestemming van de zoon drugs hebben gewogen en verpakt in de woning van verzoekers. Hoewel er sprake was van een forse hoeveelheid hard- en softdrugs in de woning, zijn er geen aanwijzingen voor feitelijke drugshandel in of vanuit de woning. Zo is er is geen ‘loop’ vastgesteld naar de woning - behalve van de twee vrienden op die ene dag – en is van overlast of meldingen niet gebleken. Er is geen sprake van recidive en de woning is niet gelegen in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de overtreding plaatsgevonden in een zodanig korte periode (namelijk op één dag, 3 juli 2024), dat - voor zover daarvan al sprake is - de verstoring van de openbare orde en de aantasting van de woon- en leefomgeving rondom de woning niet of slechts in zeer beperkte mate aanwezig was. Daarom acht de voorzieningenrechter het voorstelbaar dat de burgemeester in heroverweging zal besluiten dat er geen noodzaak is tot sluiting van de woning, of dat mogelijk met een minder ingrijpend middel kan worden volstaan om hetzelfde doel (herhaling van de overtreding) te bereiken. De burgemeester heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom in deze situatie niet volstaan kan worden met het opleggen van een last onder dwangsom of een waarschuwing aan verzoekers. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat verzoekers ter zitting hebben aangegeven dat zij er alles aan zullen doen om herhaling te voorkomen.
Evenwichtigheid
9. Als sluiting van de woning al noodzakelijk wordt geacht, neemt dit niet weg dat de sluiting ook evenwichtig moet zijn. Daarbij kan ook aan de orde komen de vraag of verzoekers een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt.
9.1.
Volgens de rechtspraak van de ABRvS moet bij de beoordeling van de verwijtbaarheid het volgende worden meegewogen. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik mag maken. Een hoofdbewoner kan bijvoorbeeld geen verwijt van de overtreding worden gemaakt als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. Wel wordt van de hoofdbewoner verlangd dat hij toezicht uitoefent op wat in de woning gebeurt. Daarbij past de kanttekening dat er grenzen zijn aan het toezicht dat redelijkerwijs mag worden verwacht en dat dat mede afhankelijk is van de woonsituatie. De burgemeester zal, indien hij van zijn bevoegdheid tot sluiting van een woning gebruik maakt, deugdelijk moeten motiveren welk verwijt de hoofdbewoner die door de sluiting wordt getroffen, wordt gemaakt. [5]
9.2.
Verzoekers voeren aan dat de sluiting van de woning niet evenwichtig is, omdat hen geen verwijt kan worden gemaakt. Verzoekers waren op vakantie op de dag van de inval door de politie. Hun zoon was eerder teruggevlogen van vakantie, omdat hij moest werken. Toen verzoekers het bericht kregen dat de politie was binnengetreden in hun woning en wat daar was aangetroffen, zijn zij enorm geschrokken en direct naar huis gevlogen. Zij hadden geen enkel idee dat hun zoon hun woning voor zoiets ter beschikking zou stellen. Hun zoon is 24 jaar oud en heeft na de middelbare school een vervolgopleiding gedaan en was op 1 juli 2024 net begonnen in een nieuwe baan.
9.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de zoon meerderjarig was op het moment van de doorzoeking van de woning op 3 juli 2024. Dan is het voorstelbaar dat ouders geen toezicht meer (kunnen) houden op hun (inwonende) kinderen, zeker niet als zij zelf op vakantie zijn en daar ook geen enkele aanleiding voor hebben. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is hier sprake van een situatie waarin verzoekers geen verwijt valt te maken. Hun zoon overigens wel, omdat hij wist waarvoor zijn twee vrienden de woning gingen gebruiken en hij daarvoor toestemming gaf.
9.4.
Nu enerzijds de noodzaak om de woning te sluiten onvoldoende vaststaat, en anderzijds bij verzoekers iedere betrokkenheid bij de overtreding ontbreekt, heeft het bezwaar van verzoekers naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter een redelijke kans om te slagen. Daarom zal het verzoek om voorlopige voorziening worden toegewezen.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Dat betekent dat het besluit tot sluiting van de woning wordt geschorst tot zes weken na het nemen van de beslissing op bezwaar.
10.1.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht wordt terugbetaald. Verder veroordeelt de voorzieningenrechter de burgemeester in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,-, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst het bestreden besluit tot zes weken na de beslissing op bezwaar;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 187,- aan verzoekers te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 10 september 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
2.ABRvS 30 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3297.
3.ABRvS 5 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2856.
4.ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1913.
5.ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 en 16 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:752.