ECLI:NL:RBZWB:2024:6244

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 september 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
BRE 22/5501
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag forensenbelasting voor een vakantiewoning in Schouwen-Duiveland

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de aanslag forensenbelasting die door de heffingsambtenaar is opgelegd voor het jaar 2022. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende een aanslag van € 890,50 opgelegd, omdat hij van mening was dat de vakantiewoning meer dan 90 dagen ter beschikking was gesteld voor eigen gebruik. Belanghebbende, eigenaar van de vakantiewoning, betwistte dit en voerde aan dat zij de woning in 2022 voor minder dan 90 dagen voor eigen gebruik had. De rechtbank heeft de zaak op 2 mei 2024 behandeld, waarbij belanghebbende werd bijgestaan door twee vertegenwoordigers en de heffingsambtenaar door twee medewerkers. Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en een uitspraak aangekondigd, waarbij de termijn voor de uitspraak met zes weken werd verlengd.

De rechtbank concludeert dat belanghebbende de vakantiewoning in 2022 meer dan 90 dagen ter beschikking heeft gehad voor eigen gebruik. Dit oordeel is gebaseerd op de vaststelling dat er een periode was waarin de woning niet verhuurd was en dus volledig ter beschikking stond aan belanghebbende. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar terecht de aanslag forensenbelasting heeft opgelegd, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een geldige verhuurbemiddelingsovereenkomst was voor de periode waarin de woning niet verhuurd was. De rechtbank wijst ook het beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel van belanghebbende af, omdat de heffingsambtenaar voldoende informatie had ingewonnen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond, wat betekent dat de aanslag forensenbelasting wordt gehandhaafd. Belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/5501

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van de Samenwerking Belastingen Walcheren en Schouwen-Duiveland,de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 7 november 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2022 een aanslag forensenbelasting met [aanslagnummer] opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende tegen die aanslag ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, bijgestaan door [naam 1] en [naam 2] , en namens de heffingsambtenaar [naam 3] en [naam 4] .
1.4.
De rechtbank heeft aan het einde van de zitting de behandeling geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat om de heffingsambtenaar in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te dienen en belanghebbende hierop te laten reageren. Partijen hebben gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
1.5.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en een uitspraak aangekondigd. De rechtbank heeft daarna de termijn voor het doen van een uitspraak met zes weken verlengd.

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning aan [adres], huisje nr. [nummer], te [plaats 2] (de vakantiewoning) per 3 mei 2021. Zij heeft haar hoofdverblijf buiten de gemeente Schouwen-Duivenland.
2.1.
Bij verwerving van de vakantiewoning in 2021 heeft belanghebbende de verhuurbemiddelingsovereenkomst tussen de voormalige eigenaar en [B.V.] overgenomen. Deze overeenkomst was aangegaan per 30 april 2021 voor een periode van één jaar en bevatte een beperking van 89 dagen per jaar voor eigen gebruik door de eigenaar.
2.2.
Per 15 april 2022 heeft belanghebbende met [B.V.] een nieuwe verhuurbemiddelingsovereenkomst gesloten op grond waarvan de vakantiewoning aan derden werd verhuurd. Deze overeenkomst bevat een beperking van 89 dagen per jaar voor eigen gebruik door belanghebbende.
2.3.
Belanghebbende heeft voor deze procedure [B.V.] verzocht om haar de overeenkomsten van 30 april 2021 en 15 april 2022 toe te sturen. [B.V.] heeft aan dat verzoek gehoor gegeven en in de aanbiedingsbrief bij die twee overeenkomsten het volgende geschreven:
“Bij deze kunnen wij u bevestigen dat u in de periode van 30-04 t/m 03-01-2022 een
overeenkomst heeft gehad met een beperking van 89 dagen eigen gebruik.
In de periode van 03-01-2022 t/m 14-04-2022 is uw recreatiewoning kort uit de verhuur gegaan.
Vanaf 15-04-2022 is er een nieuwe verhuurovereenkomst afgesloten gezien uw recreatiewoning van type is gewijzigd. In de nieuwe verhuurovereenkomst is er ook een beperking van 89 dagen eigen gebruik opgenomen.
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.”
2.4.
Verder is in de stukken aanwezig een door [B.V.] opgesteld overzicht waarop is aangegeven dat belanghebbende in het jaar 2022 de vakantiewoning daadwerkelijk 61 dagen voor eigen gebruik heeft gehouden.
2.5.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag forensenbelasting opgelegd over het jaar 2022 van € 890,50 omdat volgens de heffingsambtenaar belanghebbende de vakantiewoning in 2022 meer dan 90 dagen ter beschikking heeft gehad voor eigen gebruik.

Beoordeling door de rechtbank

3. Tussen partijen is in geschil of de heffingsambtenaar de aanslag forensenbelasting voor het jaar 2022 terecht aan belanghebbende heeft opgelegd. Meer specifiek gaat de rechtbank in op de vraag of belanghebbende in het jaar 2022 de vakantiewoning meer dan 90 dagen ter beschikking heeft gehad voor eigen gebruik.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en heeft belanghebbende de vakantiewoning meer dan 90 dagen beschikbaar gehouden voor eigen gebruik. Ook het beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel leidt niet tot een ander oordeel. De aanslag forensenbelasting 2022 is daarom terecht opgelegd.
3.2.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader van de rechtbank
4. De forensenbelasting dient ertoe om mensen die relatief veel in een gemeente verblijven, maar geen ingezetene zijn van deze gemeente, mee te laten betalen aan voorzieningen in die gemeente. In de regelgeving van de gemeente Schouwen-Duivenland staat dat forensenbelasting wordt geheven van de natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zichzelf of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. [1]
4.1.
Er geldt wel een uitzondering. Er mag geen aanslag forensenbelasting worden opgelegd aan een eigenaar die zijn woning (vrijwel) het gehele jaar aan een derde ter beschikking stelt voor verhuur (a) als die eigenaar in het geheel geen gebruik maakte van zijn woning, anders dan nodig was om deze voor verhuur gereed te maken (de a-grond), of (b) als de som van het aantal dagen van eigen gebruik en van het aantal dagen waarop de woning niet werd gebruikt, maar waarop deze moet worden geacht door die eigenaar beschikbaar te zijn gehouden voor zich of zijn gezin, niet meer dan 90 is (de b-grond). [2]
4.2.
Enerzijds betekent het voorgaande dat een woning in beginsel beschikbaar is voor de eigenaar en zijn gezin op de dagen dat de woning niet is verhuurd aan derden, ook al maakt de eigenaar en zijn gezin op die dagen geen gebruik van de woning. En anderzijds dat als het eigen gebruik van de eigenaar in een verhuurovereenkomst is gemaximeerd op 90 dagen per jaar en ook feitelijk niet meer dan 90 dagen van de woning door de eigenaar gebruik is gemaakt in dat jaar, dat de woning dan niet voor meer dan 90 dagen aan de eigenaar ter beschikking staat in dat jaar.
De verhuurbemiddelingsovereenkomst
4.3.
Belanghebbende voert aan dat zij de vakantiewoning in 2022 voor minder dan 90 dagen tot eigen beschikking had. Volgens belanghebbende gold er gedurende het hele jaar 2022 een verhuurbemiddelingsovereenkomst waarin een maximering van 89 dagen voor eigen gebruik was opgenomen. Ter onderbouwing van haar standpunt wijst belanghebbende op de door haar gesloten verhuurbemiddelingsovereenkomsten van 30 april 2021 en 15 april 2022, waarin met [B.V.] is overeengekomen dat zij de vakantiewoning maximaal 89 dagen per jaar blokkeert voor eigen gebruik.. Belanghebbende voert daarbij aan dat [B.V.] heeft bevestigd dat de vakantiewoning gedurende het jaar 2022 feitelijk 61 dagen gebruikt is door belanghebbende.
4.4.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat belanghebbende de vakantiewoning voor meer dan 90 dagen ter beschikking heeft gehouden. De heffingsambtenaar betwist het bestaan van een geldige verhuurbemiddelingsovereenkomst voor de periode tussen 4 januari 2022 tot 15 april 2022. De verhuurbemiddelingsovereenkomst van 30 april 2021 die was opgesteld met [B.V.] is namelijk opgezegd per 4 januari 2022 en de nieuwe overeenkomst is ingegaan per 15 april 2022. Dit betekent dat gedurende de periode van 4 januari 2022 tot 15 april 2022 de vakantiewoning niet ter beschikking stond voor verhuur. Hiermee stond de vakantiewoning gedurende deze periode volledig ter beschikking aan belanghebbende en haar gezin.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de periode van 4 januari 2022 tot 15 april 2022 tussen haar en [B.V.] een verhuurbemiddelingsovereenkomst van kracht was. Anders dan belanghebbende ter zitting heeft gesteld, heeft [B.V.] namelijk schriftelijk bevestigd dat gedurende de periode van
4 januari 2022 tot 15 april 2022 de vakantiewoning uit de verhuur is gegaan (zie 2.3). Dat betekent dat de in 2021 gesloten verhuurbemiddelingsovereenkomst liep tot 3 januari 2022 en de volgende verhuurbemiddelingsovereenkomst met [B.V.] pas aanving op 15 april 2022. In de tussenliggende periode werd de vakantiewoning niet met tussenkomst van [B.V.] verhuurd.
4.6.
Gelet op dit oordeel acht de rechtbank aannemelijk dat het door [B.V.] overgelegde overzicht van dagen waarop belanghebbende van de woning gebruik had gemaakt in 2022 (zie 2.4), slechts betrekking had op de periode waarop de woning door [B.V.] voor verhuur ter beschikking stond. Anders dan belanghebbende betoogt, geeft dat overzicht dus niet per definitie het volledig eigen gebruik in het jaar 2022 van de vakantiewoning door belanghebbende weer.
Verbouwingsperiode
4.7.
Belanghebbende voert voor die situatie, namelijk dat de vakantiewoning in de periode van 4 januari tot 15 april 2022 niet op basis van een overeenkomst aan [B.V.] ter beschikking stond, aan dat de vakantiewoning gedurende de periode van 4 januari 2022 tot 15 april 2022 verbouwd werd en daarom uitsluitend gebruikt werd voor het gereed maken voor verhuur. Belanghebbende heeft daartoe facturen overlegd van de verbouwing in 2022. Belanghebbende stelt dat gedurende deze periode de vakantiewoning niet ter beschikking stond voor eigen gebruik.
4.8.
De heffingsambtenaar voert echter aan dat de verbouwing van de vakantiewoning een veel kortere periode heeft geduurd dan belanghebbende stelt. Volgens de heffingsambtenaar heeft de verbouwperiode maximaal 14 dagen geduurd en heeft de resterende periode tussen 4 januari 2022 en 15 april 2022 de woning wel voor eigen gebruik beschikbaar gestaan.
4.9.
De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar heeft betwist dat belanghebbende de volledige periode tussen 4 januari 2022 en 15 april 2022 de vakantiewoning heeft verbouwd. Het is daarom aan belanghebbende om haar stelling aannemelijk te maken. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende weliswaar met de door haar overgelegde facturen aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is geweest van een verbouwing, maar niet dat die verbouwing voortduurde tot 15 april 2022. De door belanghebbende overgelegde facturen van de verbouwing vermelden namelijk een einddatum van de werkzaamheden op 18 februari 2022. Dat de vakantiewoning door belanghebbende in de periode tussen 18 februari 2022 en 15 april 2022 ook nog gereed werd gemaakt voor de verhuur, heeft belanghebbende niet met nadere stukken onderbouwd. De rechtbank acht gelet op het ontbreken van dergelijke stukken, daarom niet aannemelijk dat na 18 februari 2022 de vakantiewoning ook nog gereed werd gemaakt voor verhuur. Dit betekent dat gedurende de periode van 18 februari 2022 tot 15 april 2022 (56 dagen) de vakantiewoning naar het oordeel van de rechtbank ter beschikking stond aan belanghebbende voor eigen gebruik. Voor zover belanghebbende stelt dat zij feitelijk de vakantiewoning niet heeft gebruikt in deze periode, merkt de rechtbank op dat dit niet relevant is.
4.10.
Voorgaande leidt tot het oordeel dat de vakantiewoning feitelijk meer dan 90 dagen beschikbaar is geweest voor eigen gebruik in het jaar 2022. Namelijk 56 dagen in de periode van 18 februari 2022 tot en met 15 april 2022 (zie 5.9) en 61 dagen gedurende het restant van het jaar 2022 (zie 2.4). Het belastbare feit als bedoeld in de Verordening heeft zich dus voorgedaan in het jaar 2022. De aanslag forensenbelasting is daarom in beginsel terecht opgelegd.
4.11.
Zorgvuldigheidsbeginsel
4.12.
Tot slot voert belanghebbende aan dat de heffingsambtenaar gedurende de behandeling van het bezwaar in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Belanghebbende is van mening dat de heffingsambtenaar gedurende de bezwaarfase niet voldoende inlichtingen bij [B.V.] heeft ingewonnen voor het opleggen van een aanslag forensenbelasting. Het telefonisch inwinnen van informatie en daarop berustend een beslissing nemen, acht belanghebbende onvoldoende zorgvuldig.
4.13.
De rechtbank oordeelt dat het enkel inwinnen van telefonische inlichtingen en een daarop berustende beslissing innemen niet leidt tot het onzorgvuldig of onbehoorlijk handelen van de inspecteur. Van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel is daarom naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Ook in zoverre kan het beroep van belanghebbende tegen de aanslag forensenbelasting dus niet slagen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de aanslag forensenbelasting terecht is opgelegd en gehandhaafd blijft.
5.1.
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende haar griffierecht niet vergoed. Ook krijgt belanghebbende geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Panah, griffier, op 9 september 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 2, eerste lid, van de Verordening op de heffing en de invordering van forensenbelasting
2.Zie het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4972.