In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de aanslag forensenbelasting die door de heffingsambtenaar is opgelegd voor het jaar 2022. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende een aanslag van € 890,50 opgelegd, omdat hij van mening was dat de vakantiewoning meer dan 90 dagen ter beschikking was gesteld voor eigen gebruik. Belanghebbende, eigenaar van de vakantiewoning, betwistte dit en voerde aan dat zij de woning in 2022 voor minder dan 90 dagen voor eigen gebruik had. De rechtbank heeft de zaak op 2 mei 2024 behandeld, waarbij belanghebbende werd bijgestaan door twee vertegenwoordigers en de heffingsambtenaar door twee medewerkers. Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en een uitspraak aangekondigd, waarbij de termijn voor de uitspraak met zes weken werd verlengd.
De rechtbank concludeert dat belanghebbende de vakantiewoning in 2022 meer dan 90 dagen ter beschikking heeft gehad voor eigen gebruik. Dit oordeel is gebaseerd op de vaststelling dat er een periode was waarin de woning niet verhuurd was en dus volledig ter beschikking stond aan belanghebbende. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar terecht de aanslag forensenbelasting heeft opgelegd, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een geldige verhuurbemiddelingsovereenkomst was voor de periode waarin de woning niet verhuurd was. De rechtbank wijst ook het beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel van belanghebbende af, omdat de heffingsambtenaar voldoende informatie had ingewonnen.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond, wat betekent dat de aanslag forensenbelasting wordt gehandhaafd. Belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.