ECLI:NL:RBZWB:2024:6233

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
24/3968 PW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en herziening van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht met betrekking tot op geld waardeerbare werkzaamheden

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen, waarbij zijn bijstandsuitkering is ingetrokken en herzien. Eiser ontvangt sinds 25 april 1997 een bijstandsuitkering en heeft in 2022 een signaal ontvangen van het Inlichtingenbureau over mogelijke vermogensoverschrijding. Het college heeft op basis van dit signaal en een onderzoek, dat onder andere bestond uit het opvragen van bankafschriften, besloten de bijstandsuitkering over de periode van 1 januari 2020 tot en met 30 september 2022 in te trekken en over oktober 2022 te herzien. Eiser heeft aangevoerd dat zijn activiteiten met betrekking tot de handel in postzegels hobbymatig zijn en niet als op geld waardeerbare werkzaamheden kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, oordelend dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van zijn postzegelhandel. De rechtbank concludeert dat het college terecht heeft gehandeld en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een andere uitkomst rechtvaardigen. Eiser krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3968 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F.E.R.M. Verhagen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen, college.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 19 maart 2024 (bestreden besluit).
De rechtbank heeft het beroep op 23 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, gemachtigde van eiser en namens het college mr. T. Spaan.

Beoordeling door de rechtbank

1.1
De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen het besluit van het college waarbij de intrekking en herziening van de bijstandsuitkering van eiser is gehandhaafd. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.2
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.3
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
2. Eiser ontvangt sinds 25 april 1997 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Op 16 september 2022 is een signaal van het Inlichtingenbureau bij het college binnengekomen over eiser waaruit volgt dat mogelijk sprake is van een vermogensoverschrijding, gelet op de saldi van bankrekeningen van eiser bij de Rabobank en de ING Bank.
Het college is daarom een onderzoek gestart en heeft op 22 september 2022 aan eiser verzocht om een verklaring voor zijn bankrekeningsaldi op 31 december 2021 alsmede om een financieel overzicht van het jaar 2021 van al zijn bankrekeningen aan te leveren.
Eiser heeft op dit verzoek gereageerd door het overleggen van de gevraagde gegevens met daarbij als verklaring dat hij een postzegelverzameling heeft verkocht.
Naar aanleiding van de door eiser overgelegde stukken zijn op 11 oktober 2022 door het college nadere bewijsstukken, waaronder alle bankafschriften vanaf 1 juli 2022, opgevraagd bij eiser.
Eiser heeft op dit verzoek gereageerd door het overleggen van de gevraagde gegevens.
Uit de bankafschriften van de ING-rekening ( [nummer] ) van eiser blijkt dat daarop veel gelden worden ontvangen. Aangezien eiser het betreffende bankrekeningnummer nooit heeft gemeld bij het college, is het college een onderzoek gestart. Het onderzoek bestond onder andere uit een gesprek met eiser en het analyseren van de door eiser overgelegde gegevens, waaronder (nog meer) bankafschriften en transactieoverzichten van zijn PayPal-rekening. De onderzoeksresultaten zijn neergelegd in een rapport van 17 juli 2023.
Met het besluit van 3 oktober 2023 (primair besluit) heeft het college de bijstandsuitkering van eiser over de periode van 1 januari 2020 tot en met 30 september 2022 ingetrokken en over de maand oktober 2022 herzien, omdat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van de verkoop van postzegels.
Eiser heeft op 13 november 2023 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bestreden besluit
3. Het college heeft, overeenkomstig het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 4 maart 2024, aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat zij op goede gronden de bijstandsuitkering van eiser over de periode van 1 januari 2020 tot en met
30 september 2022 hebben ingetrokken en over de maand oktober 2022 hebben herzien. De handel in frankeergeldige postzegels en de verkoop van de eigen postzegelverzameling betreft op geld waardeerbare werkzaamheden. Door dit niet te melden heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden. Dat de marges bij handel in frankeergeldige postzegels minimaal zouden zijn, is - nog daargelaten of deze stelling juist is - niet na te gaan of verder onderbouwd. Er is sprake van een schending van een dwingendrechtelijke bepaling en er vindt geen toetsing aan het evenredigheidsbeginsel plaats. Hierbij merkt het college op dat de periode waarover de bijstandsuitkering van eiser is ingetrokken en herzien reeds is beperkt tot een periode van ongeveer drie jaar, terwijl eiser al een veel langere periode een bijstandsuitkering ontvangt én al geruime tijd handelt in frankeergeldige postzegels. Het college heeft derhalve al voldoende rekening gehouden met de belangen van eiser.
Beroepsgronden
4.1
Eiser is van mening dat in de specifieke omstandigheden van de hobbymatige ‘handel’ in postzegels in alle redelijkheid niet gesproken kan worden van op geld waardeerbare arbeid. Subsidiair is dit in ieder geval niet zodanig dat er geen aanspraak meer zou zijn geweest op een (aanvullende) bijstandsuitkering. Het gaat slechts om kleine winstbedragen voor heel intensief werk.
4.2
Verder heeft eiser zich erop beroepen dat de nadelige gevolgen van het bestreden besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Ook bij het nemen van een gebonden besluit moet wel beoordeeld worden of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat het toepassen van het wettelijk voorschrift onnodig belastend is en daarmee tot een onevenredige uitkomst leidt. Ten onrechte is dat in dit geval niet gebeurd, terwijl de medische omstandigheden van eiser daar wel aanleiding toe geven. Ter onderbouwing van zijn medische problematiek heeft eiser een tweetal stukken overgelegd waaruit volgt dat hij arbeidsongeschikt is. In het licht van deze rapportages is het onvoorstelbaar dat eiser de bedragen zou (kunnen) vergaren c.q. omzetten zoals het college die beziet. In het licht van deze omstandigheden is het niet reëel noch evenredig om de volledige bijstandsuitkering van eiser over een substantiële periode in te trekken dan wel te herzien.
Oordeel van de rechtbank
5.1
De rechtbank beoordeelt of het college de bijstandsuitkering van eiser over de periode van 1 januari 2020 tot en met 30 september 2022 terecht heeft ingetrokken en over de maand oktober 2022 terecht heeft herzien.
5.2
Het besluit tot intrekking of herziening betreft een belastend besluit, waarvoor de bewijslast op het college rust. Dat betekent dat de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking of herziening is voldaan in beginsel op het college rust. In dit geval moet beoordeeld worden of het college aannemelijk heeft gemaakt dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van op geld waardeerbare werkzaamheden.
Is sprake van op geld waardeerbare werkzaamheden?
6.1
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB is het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten. Dergelijke activiteiten moeten aan het college worden meegedeeld, zodat het college kan beoordelen of die activiteiten gevolgen hebben voor de hoogte van de bijstandsuitkering.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeksbevindingen een toereikende grondslag bieden voor het college om te kunnen concluderen dat eiser op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht met de handel in postzegels. Eiser ontving in de betreffende periode in verband met de handel in postzegels iedere maand vele en vaak ook grote sommen geld op zijn bank- en PayPal-rekening, terwijl hij ook een bijstandsuitkering ontving. Van eiser mag redelijkerwijs verwacht worden dat hij begrijpt dat dergelijke activiteiten van invloed kunnen zijn op de hoogte van de uitkering. Dit betekent dus dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door dat niet te melden.
Intrekking en herziening
7.1
Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. De betrokkene, in dit geval eiser, moet dan aannemelijk maken dat hij, als hij wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige of aanvullende bijstand zou hebben gehad.
7.2
Eiser heeft aangevoerd dat de postzegelhandel in ieder geval niet zodanig was dat er geen aanspraak meer zou zijn geweest op een (aanvullende) bijstandsuitkering. Het gaat slechts om kleine winstbedragen voor heel intensief werk.
7.3
Uit 7.1 volgt dat de bewijslast op dit punt bij eiser ligt. Hij dient met concrete bewijzen aannemelijk te maken dat hij in de betreffende periode wel recht op (aanvullende) bijstand had. Daarin is hij naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd, omdat van de postzegelhandel geen boekhouding of administratie is bijgehouden. De door eiser overgelegde Excelbestanden en winst- en verliesrekeningen zijn geen reden om anders te oordelen, omdat deze achteraf zijn opgesteld en niet met objectieve en verifieerbare gegevens zijn onderbouwd. De rechtbank twijfelt er niet aan dat eiser minder geld aan de postzegelhandel heeft overgehouden dan de bedragen die hij op zijn bank- en PayPal-rekening heeft ontvangen, maar bij gebreke van andere objectieve en verifieerbare gegevens mocht het college die bedragen als uitgangspunt nemen. Eiser heeft onvoldoende inzicht gegeven en onvoldoende objectieve en verifieerbare gegevens verstrekt over de (volgens hem veel kleinere) omvang van het resultaat van zijn op geld waardeerbare werkzaamheden.
7.4
Uit het voorgaande volgt dat het college op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet gehouden was de bijstand van eiser in te trekken dan wel te herzien.
Evenredigheidsbeginsel
8.1
Wat betreft eisers beroep op het evenredigheidsbeginsel, overweegt de rechtbank als volgt. De intrekking dan wel herziening van het besluit tot toekenning van bijstand is door de formele wetgever dwingend voorgeschreven in artikel 54, derde lid, Participatiewet, zodat het college geen ruimte had voor een belangenafweging. Dit is alleen anders als zich bijzondere omstandigheden voordoen die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en die leiden tot gevolgen die niet stroken met wat de regelgever kan hebben bedoeld en voorzien. In dat geval kan het gebonden besluit op grond van een wet in formele zin worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. [1]
8.2
Niet is gebleken dat er bijzondere omstandigheden voordoen die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en die leiden tot gevolgen die niet stroken met wat de regelgever kan hebben bedoeld en voorzien. Uit de overgelegde medische stukken van eiser volgt evenmin dat dergelijke bijzondere omstandigheden zich hier voordoen. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel wordt daarom afgewezen.
8.3
Ten slotte heeft eiser ter zitting een beroep gedaan op dringende reden, maar dat komt pas aan de orde bij een eventueel terugvorderingsbesluit.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 6 september 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet (Pw)
Artikel 17, eerste lid
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 54, derde lid
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772.