In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 6 september 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 661.000, maar belanghebbende betwist deze waarde en stelt dat deze € 526.000 bedraagt. De rechtbank constateert dat de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden door geen hoorgesprek te houden, ondanks het verzoek van belanghebbende. Dit heeft geleid tot een onzorgvuldige behandeling van het bezwaar. De rechtbank oordeelt dat de waarde van de woning te hoog is vastgesteld en komt tot de conclusie dat de WOZ-waarde moet worden verlaagd naar € 526.000. Daarnaast wordt belanghebbende een schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige behandeling van bezwaarschriften door de heffingsambtenaar en de noodzaak om de hoorplicht te respecteren.