ECLI:NL:RBZWB:2024:6168

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
02-249198-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor poging straatroven en belediging van politieagenten

Op 3 september 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2010, die werd beschuldigd van twee pogingen tot straatroof en belediging van politieagenten. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op 20 augustus 2024. De tenlastelegging omvatte vier feiten: de diefstal van een telefoon, bankpas en schoolpas van slachtoffer 1, de poging tot beroving van slachtoffer 2, de poging tot beroving van slachtoffer 3, en de belediging van twee politieagenten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voor feit 1 niet wettig en overtuigend kon worden bewezen, maar voor de feiten 2, 3 en 4 wel. De verdachte werd vrijgesproken van de diefstal, maar voor de pogingen tot afpersing en de belediging werd hij schuldig bevonden. De rechtbank legde een voorwaardelijke jeugddetentie van twee maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en een onvoorwaardelijke werkstraf van 80 uren. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met slachtoffer 2 en verplichtingen tot behandeling en begeleiding door de jeugdreclassering. De ouders van de verdachte werden aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan slachtoffer 2, terwijl de vordering van slachtoffer 3 niet-ontvankelijk werd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/249198-23
vonnis van de meervoudige kamer van 3 september 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 2010 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. B.J.P. van Gils, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 20 augustus 2024, waarbij de officier van justitie, mr. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1
op 27 september 2023 een telefoon, bankpas en schoolpas heeft gestolen van [slachtoffer 1] );
Feit 2
op 19 september 2023 samen met een ander heeft geprobeerd slachtoffer [slachtoffer 2] op straat te beroven van zijn telefoon waarbij [slachtoffer 2] onder andere is getrapt, geslagen en op de grond gegooid. Dit is in verschillende juridische varianten ten laste gelegd;
Feit 3
op 17 september 2023 samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer 3] op straat te beroven van zijn telefoon en geld waarbij [slachtoffer 3] onder andere is geduwd en geslagen.
Feit 4
op 27 september 2023 politieagenten heeft beledigd door hen uit te schelden voor onder andere kankerwouten en teringlijers.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bankpas en het schoolpasje van [slachtoffer 1] heeft gestolen. Verdachte dient partieel te worden vrijgesproken van de diefstal van de telefoon van [slachtoffer 1] wegens gebrek aan bewijs.
Feit 2
De officier van justitie acht tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen heeft geprobeerd de telefoon van [slachtoffer 2] afhandig te maken door hem onder andere te slaan en te schoppen, zoals primair tenlastegelegd.
Feit 3
Ook het samen met een ander proberen de telefoon en geld van [slachtoffer 3] afhandig te maken door [slachtoffer 3] te mishandelen, zoals primair tenlastegelegd, acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4
Tot slot acht de officier van justitie ook de belediging van de twee politieagenten wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de tenlastegelegde diefstal. Weliswaar bevat het dossier mogelijk voldoende wettig bewijs, maar onvoldoende overtuiging om te kunnen stellen dat verdachte de telefoon met daarin de pasjes heeft weggenomen om deze wederrechtelijke toe te eigenen.
Feit 2
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het medeplegen van de poging tot afpersing van [slachtoffer 2] wettig en overtuigend kan worden bewezen, gezien de bekennende verklaring van verdachte. Verdachte heeft dit feit onder groepsdruk gepleegd.
Feit 3
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte een andere en kleinere rol heeft gehad dan zijn medeverdachte bij de poging tot afpersing en vraagt zich af in hoeverre verdachte als medepleger kan worden aangemerkt. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring van dit feit.
Feit 4
De verdediging is tot slot van mening dat de belediging van de politieagenten wettig en overtuigend kan worden bewezen, gezien de bekennende verklaring van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [slachtoffer 1] haar telefoon, met daarbij in het telefoonhoesje haar schoolpas en bankpas, op 27 september 2023 in het Spoorpark in Tilburg op de grond is gevallen waarna de telefoon met pasjes door iemand uit een groep jongeren is opgeraapt. Kort hierna heeft verdachte, die op dat moment tevens aanwezig was in het Spoorpark, de telefoon van [slachtoffer 1] met daarin de pasjes in zijn handen gehad. Later die dag is de bankpas van [slachtoffer 1] in het telefoonhoesje van verdachte aangetroffen.
De vraag is of kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die de telefoon, de bankpas en schoolpas van [slachtoffer 1] heeft weggenomen van [slachtoffer 1] . Het antwoord op deze vraag is ontkennend. Uit het dossier blijkt niet wie de telefoon van de grond heeft opgepakt en wie het bankpasje van [slachtoffer 1] uit deze telefoon heeft gehaald. Enig bewijs dat ziet op de diefstal van de schoolpas van [slachtoffer 1] ontbreekt eveneens. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.
Feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 20 augustus 2024; - de aangifte van [slachtoffer 2] van 19 september 2023.
Feit 3
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte aanwezig is geweest bij de poging straatroof op [slachtoffer 3] op 17 september 2023 waarbij is geprobeerd hem zijn telefoon af te nemen door geweld tegen [slachtoffer 3] te gebruiken.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is, hoe de gedragingen van verdachte hierbij gekwalificeerd moeten worden. De verdediging heeft de vraag of sprake is van medeplegen ter discussie gesteld, nu de rol van verdachte hiervoor mogelijk niet groot genoeg zou zijn geweest.
De rechtbank overweegt allereerst dat verdachte heeft verklaard enkel een duw te hebben gegeven. De rechtbank ziet echter geen reden om te twijfelen aan de aangifte van [slachtoffer 3] en de verklaring van [getuige 1] , die de verklaring van verdachte niet ondersteunen. [slachtoffer 3] en [getuige 1] kenden verdachte en diens medeverdachte niet en hebben er dan ook geen belang bij om de rol van verdachte anders te maken dan die is. De rechtbank volgt hen dan ook in hun verklaring over het verloop van de straatroof en de gedragingen van verdachte en zijn medeverdachte. Bovendien worden deze verklaringen bevestigd door camerabeelden en door [getuige 2] .
Voor een bewezenverklaring van medeplegen dient volgens vaste rechtspraak vast komen te staan dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat sprake is van medeplegen kan niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Hierbij dient rekening gehouden te worden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering van de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank stelt op grond van voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte en diens medeverdachte samen op [slachtoffer 3] zijn afgelopen, dat zij [slachtoffer 3] samen hebben aangesproken waarbij zij beiden hebben gezegd dat [slachtoffer 3] op zijn knieën moest gaan zitten en sorry moest zeggen. De medeverdachte heeft [slachtoffer 3] vervolgens om zijn telefoon gevraagd en verdachte heeft [slachtoffer 3] om geld gevraagd. Ook blijkt dat zowel verdachte als diens medeverdachte [slachtoffer 3] hebben geduwd, dat zij beiden met de vuist naar [slachtoffer 3] hebben uitgehaald, dat zij [slachtoffer 3] beiden hebben vastgepakt en dat zij nadien samen zijn weggegaan.
Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de rol van verdachte in de straatroof van voldoende gewicht is geweest om van een significante bijdrage daaraan te kunnen spreken en dat hij als medepleger kan worden aangemerkt. De rechtbank acht het tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 20 augustus 2024; - het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] van 27 september 2023;
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] van 27 september 2023.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2
op 19 september 2023 te Tilburg tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een telefoon, die aan die [slachtoffer 2] toebehoorde, die [slachtoffer 2]
-naar de grond heeft gebracht en/of geduwd, en
-meermalen
,tegen het hoofd en lichaam heeft geschopt terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag, en
-eenmaal in het gezicht heeft geslagen terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag,
- en daarbij de woorden heeft toegevoegd dat voornoemde [slachtoffer 2] zijn telefoon moest afgeven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
op 17 september 2023 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van een telefoon en enig geldbedrag, die aan die [slachtoffer 3] toebehoorde die [slachtoffer 3]
-meermalen tegen het lichaam heeft geduwd, en
-aan het lichaam heeft vastgepakt, en
-in het gezicht en het lichaam heeft geslagen, en
-
endaarbij de woorden heeft toegevoegd “geef telefoon” en “geef/geld”,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4
op 27 september 2023 te Tilburg opzettelijk ambtenaren, te weten [verbalisant 1] (hoofdagent bij de eenheid Zeeland-West-Brabant) en [verbalisant 2] (brigadier bij de eenheid Zeeland-West-Brabant), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling
heeft beledigd, door hen meermalen, de woorden toe te voegen:
"kankerwouten" en "kankerlijers" en "teringlijers".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 200 uur, waarvan 80 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerd. De officier van justitie vordert hier een contactverbod met [slachtoffer 2] als bijzondere voorwaarde aan toe te voegen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde werkstraf dient te worden gematigd, gezien de jonge leeftijd van verdachte en zijn blanco strafblad.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan twee straatroven. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn door verdachte en zijn medeverdachte(n) op straat in elkaar getrapt en geslagen, in een poging om spullen van hen af te pakken. Verdachte heeft de slachtoffers angst aangejaagd en heeft zonder enig respect voor de lichamelijke integriteit van de slachtoffers gehandeld. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten zich nog lang onveilig kunnen voelen als zij zich op straat begeven. Daarnaast leveren straatroven gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving op.
Hiernaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan belediging van twee verbalisanten. Deze belediging heeft plaatsgevonden ten overstaan van meerdere omstanders en de verbalisanten hebben zich hierdoor in hun goede naam aangetast gevoeld.
De rechtbank neemt verdachte zijn handelen zeer kwalijk.
Uit het onderzoek van de Raad van 15 augustus 2024 volgt onder meer dat er veel zorgen zijn op verschillende leefgebieden van verdachte. Er is sprake van een instabiele thuissituatie, waarin het wenselijk is dat de moeder en de stiefvader ondersteuning/gezinsbehandeling krijgen. Ook zijn er zorgen over school, verdachte gaat op het moment niet naar school en er is nog geen zicht op een structurele schoolgang hetgeen van negatief effect is op zijn cognitieve ontwikkeling. Hiernaast zijn er zorgen met betrekking tot relaties, geestelijke gezondheid, houding, agressie en vaardigheden. Inzetten op behandeling krijgt daarom de nadruk en moet de kans op recidive verkleinen. Ook is het belangrijk dat de jeugdreclassering betrokken blijft om verdachte te ondersteunen en om behandeling op diverse vlakken in gang te zetten. De Raad is van mening dat verdachte de gevolgen van zijn gedrag mag ervaren, zodat hij in soortgelijke gevallen in de toekomst tot andere keuzes weet te komen. De Raad adviseert gelet op voorgaande een (deels) voorwaardelijke werkstraf met als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- openheid geeft aan de jeugdreclassering over zijn vrijetijdsbesteding en vriendengroep;
- verboden wordt contact te leggen of te laten leggen met bepaalde personen als dit naar oordeel, en vast te stellen door de jeugdreclassering, noodzakelijk wordt geacht;
- zich niet onttrekt aan in te zetten individuele behandeling met betrekking tot de gedragsstoornis en zijn beperkte coping vaardigheden en hiernaast cognitieve gedragstherapie;
- zich niet zal onttrekken aan andere vormen van hulpverlening die aanwezig zijn zoals [hulpverlener] en gezinsondersteuning als dit wordt ingezet;
- zich niet onttrekt aan scholing en/of afspraken rondom zijn scholing en/of alternatieve dagbesteding waarbij aan de gecertificeerde instelling, te weten de William Schrikker Groep, Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (WSS), de opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden.
De vertegenwoordiger van de Raad heeft ter zitting aanvullend een proeftijd van twee jaar geadviseerd en opgemerkt dat in het geval van verdachte specifiek geen jeugddetentie is geadviseerd omdat dit status met zich mee kan brengen. Bovendien zal verdachte zich aan een hele hoop voorwaarden moeten houden zoals hulpverlening en begeleiding, waarmee hij de komende twee jaar wel druk bezig zal zijn. De Raad kan zich vinden in een contactverbod met slachtoffer [slachtoffer 2] zoals namens hem is verzocht.
Door de begeleider van de jeugdreclassering is ter zitting aangegeven dat ook zij zorgen hebben over de thuissituatie van verdachte. De jeugdreclassering acht het van groot belang dat in de thuissituatie medewerking wordt gegeven aan hulpverlening, zoals PMT, en dat de moeder en de stiefvader stappen gaan zetten. Ook acht de jeugdreclassering het van belang dat verdachte start met EMDR om alle heftige gebeurtenissen in zijn leven een plek te geven. De jeugdreclassering kan zich vinden in het advies van de Raad, inclusief het contactverbod met [slachtoffer 2] .
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de feiten en heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij nog niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Ook houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met zijn zeer jonge leeftijd. Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten immers nog maar 13 jaar.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke jeugddetentie van twee maanden, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van twee jaar en een onvoorwaardelijke werkstraf van 80 uren passend en geboden is. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad opleggen, waaraan een contactverbod met [slachtoffer 2] wordt toegevoegd.

7.De benadeelde partij

[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 203,37 voor feit 2, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Naar het oordeel van de rechtbank zou de bewezenverklaarde gedraging van verdachte aan hem als een onrechtmatige daad kunnen worden toegerekend als zijn leeftijd daaraan niet in de weg zou staan. Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit namelijk nog geen 14 jaar. Dit betekent dat de ouders aansprakelijk zijn voor de schade die de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit heeft geleden (art. 6:169 BW).
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 1.000,- voor feit 3, bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat de vordering niet is onderbouwd. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in deze vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 266, 267, 310, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2, primair:poging afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer
verenigde personen
feit 3:poging afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer
verenigde personen
feit 4:eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan
een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatig uitoefening van zijn bediening, niet zijnde een lid van een algemeen vertegenwoordigend lichaam
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte openheid geeft aan de jeugdreclassering over zijn vrijetijdsbesteding en vriendengroep;
* dat verdachte verboden wordt contact te leggen of te laten leggen met bepaalde personen als dit naar oordeel, en vast te stellen door de jeugdreclassering, noodzakelijk wordt geacht;
* dat verdachte zich niet onttrekt aan in te zetten individuele behandeling met betrekking tot de gedragsstoornis en zijn beperkte coping vaardigheden en hiernaast cognitieve gedragstherapie;
* dat verdachte zich niet onttrekt aan andere vormen van hulpverlening die aanwezig zijn zoals [hulpverlener] en gezinsondersteuning als dit wordt ingezet;
* dat verdachte zich niet onttrekt aan scholing en/of afspraken rondom zijn scholing en/of alternatieve dagbesteding;
* dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen met
[slachtoffer 2] geboren op [geboortedag 2] 2009 zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- bepaalt dat van
rechtswege gelden de bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt deze gecertificeerde instelling, te weten William Schrikker Stichting te Amsterdam, op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
40 dagen;
-bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt de ouders van verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 203,37, aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 3] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Phillips, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. De Graaf, kinderrechter en mr. Hendriks, rechter, in tegenwoordigheid van Van Dijke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 september 2024.
Mr. de Graaf en mr. Hendriks zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.