In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 februari 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.848. Tevens was er een belastingrente van € 255 in rekening gebracht. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank behandelt het beroep en onderzoekt of de aanslag terecht is opgelegd. De belanghebbende stelt dat hij recht heeft op de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK), maar de rechtbank oordeelt dat hij hier geen recht op heeft. Dit is gebaseerd op de vereisten dat de belastingplichtige gedurende ten minste zes maanden op hetzelfde woonadres staat ingeschreven met een kind dat bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 12 jaar niet heeft bereikt. De rechtbank concludeert dat de situatie van de belanghebbende niet voldoet aan deze voorwaarden, omdat de dochter niet op hetzelfde adres als de belanghebbende staat ingeschreven.
Daarnaast wordt de vraag behandeld of de belanghebbende recht heeft op meer aftrek van studie- en scholingskosten. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet voldoende heeft aangetoond dat de kosten voor leermiddelen in aanmerking komen voor aftrek. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de belanghebbende geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.