ECLI:NL:RBZWB:2024:613

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
22/5427
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en de IACK

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 februari 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.848. Tevens was er een belastingrente van € 255 in rekening gebracht. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank behandelt het beroep en onderzoekt of de aanslag terecht is opgelegd. De belanghebbende stelt dat hij recht heeft op de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK), maar de rechtbank oordeelt dat hij hier geen recht op heeft. Dit is gebaseerd op de vereisten dat de belastingplichtige gedurende ten minste zes maanden op hetzelfde woonadres staat ingeschreven met een kind dat bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 12 jaar niet heeft bereikt. De rechtbank concludeert dat de situatie van de belanghebbende niet voldoet aan deze voorwaarden, omdat de dochter niet op hetzelfde adres als de belanghebbende staat ingeschreven.

Daarnaast wordt de vraag behandeld of de belanghebbende recht heeft op meer aftrek van studie- en scholingskosten. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet voldoende heeft aangetoond dat de kosten voor leermiddelen in aanmerking komen voor aftrek. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de belanghebbende geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/5427

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 februari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 13 oktober 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.848 (de aanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur € 255 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft belanghebbende deelgenomen. Namens de inspecteur heeft mr. [inspecteur] deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag terecht en naar de juiste hoogte is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag terecht en naar de juiste hoogte opgelegd. Belanghebbende heeft geen recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK). Hij heeft ook geen recht op meer aftrek voor studie- en scholingskosten
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft in zijn aangifte over het jaar 2018 aangegeven recht te hebben op de IACK. De inspecteur heeft de IACK geweigerd.
4.1.
Belanghebbende heeft een relatie met [naam] (de vriendin). Uit de relatie is op [datum] 2016 een kind geboren (de dochter). Belanghebbende staat op een Nederlands adres ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP). De vriendin en de dochter staan niet op hetzelfde Nederlandse adres ingeschreven in de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP) als belanghebbende, maar op een adres in België.
4.2.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte rekening gehouden met aftrek voor studie- en scholingskosten in verband met een studie aan de Universiteit van Tilburg van € 2.310. De inspecteur heeft bij de aanslagregeling een bedrag van € 2.060, voor toepassing van het drempelbedrag, in aftrek toegelaten.

Motivering

Komt belanghebbende in aanmerking voor de IACK?
5. Om in aanmerking te komen voor de IACK is onder meer vereist dat de belastingplichtige in het kalenderjaar gedurende ten minste zes maanden op hetzelfde woonadres staat ingeschreven in de BRP met een kind dat bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 12 jaar niet heeft bereikt. [1] Een kind dat niet op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven kan worden beschouwd als ingeschreven op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige, indien het kind tegelijkertijd tot het huishouden van diens beide ouders behoort en het kind op het woonadres staat ingeschreven van diens andere ouder in de basisregistratie personen. [2] Een kind behoort tegelijkertijd tot het huishouden van diens beide ouders indien hij doorgaans ten minste drie gehele dagen per week in elk van beide huishoudens verblijft.
5.1.
Belanghebbende stelt dat sprake is van een situatie waarin de dochter tegelijkertijd tot zijn huishouden en dat van de vriendin behoort. De dochter verblijft volgens belanghebbende doorgaans ten minste drie gehele dagen per week in elk van beide huishoudens, zodat de dochter beschouwd moet worden als op zijn adres te zijn ingeschreven. Belanghebbende heeft ter onderbouwing van zijn stelling een schriftelijke verklaring van zijn vriendin overgelegd. De verklaring luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Omdat ik in het onderwijs zit, werk ik volgens een vast (lesjaar)rooster. Daar zit meestal, zo ook in 2018, een roostervrije dag in. Dat wil zeggen dat ik op die dag geen les hoef te geven. Dit rooster heb ik een heel jaar. In 2018 was dit de woensdag. Ik ging dan op dinsdag naar [belanghebbende] toe en kwam dan op donderdag terug. In het weekend ging ik dan weer naar [belanghebbende] met [dochter] . [belanghebbende] kwam ook naar mij in de weekeinden, maar wij verdeelden de weekends zo dat we de ene week bij de een en de andere week bij de ander waren. Soms bleef [dochter] ook alleen bij [belanghebbende] . U gaf aan dat de zorg 3 dagen in de week bij [belanghebbende] moest liggen. Dit was het geval. Dit heb ik eerder waarschijnlijk niet duidelijk genoeg verteld.”
5.2.
De rechtbank overweegt dat uit de toelichting op de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (de uitvoeringsregeling) volgt dat artikel 44b van de uitvoeringsregeling is bedoeld voor de situatie waarin een kind behoort tot het huishouden van beide, niet samenwonende, co-ouders. [3]
5.3.
Vast staat dat belanghebbende en de vriendin een relatie hebben en dat op de momenten dat het kind bij belanghebbende verbleef of hij bij het kind verbleef, veelal steeds ook de vriendin bij het kind en belanghebbende was. Dit is een andere situatie dan de situatie van co-ouderschap waarbij een kind een deel van de week bij de ene ouder verblijft en een ander deel van de week bij de andere ouder, zonder dat de andere ouder daarbij aanwezig is. Naar het oordeel van de rechtbank is in het geval van belanghebbende geen sprake van een situatie waarin een kind behoort tot het huishouden van beide, niet samenwonende, co-ouders. Immers, als belanghebbende en de vriendin samen bij het kind zijn, is geen sprake van afzonderlijke huishoudens van elk van de ouders. Daarom komt belanghebbende niet in aanmerking voor de IACK.
Voor zover belanghebbende met zijn stelling – dat een co-ouder wel op een ander adres ingeschreven mag staan, maar belanghebbende niet, terwijl hij minimaal evenveel dagen per week bij zijn kind is geweest als een co-ouder – een beroep wenst te doen op het gelijkheidsbeginsel, slaagt dat beroep naar het oordeel van de rechtbank niet. De regeling ten aanzien van co-ouders ziet op situaties waarbij een of meer kinderen die bij aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van twaalf jaar nog niet hebben bereikt, doorgaans op ten minste drie gehele dagen per week in elk van beide huishoudens verblijft of verblijven. Dit is anders dan in de situatie van belanghebbende, waarbij de vriendin en de dochter zich aansloten bij zijn huishouden en andersom. Van gelijke gevallen is dan ook geen sprake.
Heeft belanghebbende recht op meer aftrek van studie- en scholingskosten?
6. Scholingskosten zijn de uitgaven die wegens het door de belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning zijn gedaan voor lesgeld, cursusgeld, collegegeld, examengeld of promotiekosten en door de onderwijsinstelling verplicht gestelde leermiddelen en beschermingsmiddelen. [4] Een leermiddel is een gebruiksvoorwerp gericht op het bijbrengen van studiegerelateerde kennis en vaardigheden met uitzondering van computerapparatuur en bijbehorende randapparatuur.
6.1.
Belanghebbende stelt dat hij voor een bedrag van € 250 aan leermiddelen heeft aangeschaft en dat de inspecteur deze kosten ten onrechte niet in aftrek toelaat. Ter onderbouwing heeft hij schermafdrukken van zijn bankrekening overgelegd waaruit zou volgen dat betalingen zijn verricht bij diverse printshops. De inspecteur betwist dat sprake is van de aanschaf van leermiddelen ten behoeve van de studie van belanghebbende.
6.2.
De rechtbank overweegt dat belanghebbende, op wie de last rust om aannemelijk te maken dat de kosten voor aftrek in aanmerking komen, niet met stukken heeft onderbouwd dat sprake is van door de onderwijsinstelling verplicht gestelde leermiddelen. Uit de overgelegde schermafdrukken is namelijk niet te herleiden waarvoor de kosten zijn gemaakt. De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht heeft op meer aftrek van studie- en scholingskosten.
Is het motiveringsbeginsel geschonden?
7. Belanghebbende stelt dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd omdat geen rekening is gehouden met de door hem aangeleverde berekening van het aantal uren dat de dochter bij hem verbleef.
7.1.
De rechtbank neemt in overweging dat de inspecteur het volgende heeft overwogen in de uitspraak op bezwaar:
“Uit de door u verstrekte gegevens kan ik niet opmaken hoeveel uren per week uw dochter bij u verbleef en wat de exacte wisselmomenten waren. Daarnaast zijn de eventuele extra dagen (zoals feestdagen) te bijkomstig van aard om onderdeel uit te kunnen maken van het duurzame ritme. Ik kan derhalve niet beoordelen of uw dochter de vereiste 72 uur per week in een duurzaam ritme bij u verbleef.”
Uit bovenstaande passage volgt dat de inspecteur met de door belanghebbende aangeleverde gegevens rekening heeft gehouden. Naar het oordeel van de rechtbank geeft de inspecteur voldoende weer dat de aangeleverde gegevens onvoldoende zijn om te beoordelen of belanghebbende in aanmerking komt voor de IACK. Het motiveringsbeginsel is daarom niet geschonden.
Belastingrente
8. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier, op 1 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 8.14a, eerste lid, onder c, Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).
2.Artikel 8.14a, eerste lid, laatste volzin, Wet IB 2001 jo. artikel 8.44b, Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001.
3.Toelichting op de ministeriële regeling van 20 december 2001, nr. WDB 2001/760M, Stcrt. 2001, 250.
4.Artikel 6.27 Wet IB 2001 (tekst 2018).