ECLI:NL:RBZWB:2024:6115

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
23/57 AKW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van kinderbijslag met terugwerkende kracht en de beperking daarvan

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft de aanvraag van eiser, die drie kinderen heeft die in Marokko wonen, afgewezen met het besluit van 11 oktober 2022. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar de Svb bleef bij de afwijzing. Uiteindelijk heeft de Svb op 5 juli 2023 het eerdere besluit ingetrokken en kinderbijslag toegekend met ingang van het 2e kwartaal 2021. Eiser heeft zijn beroep gehandhaafd, waarbij hij stelt recht te hebben op kinderbijslag met terugwerkende kracht tot vóór het 2e kwartaal 2021.

De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2024 behandeld. Eiser is van mening dat hij recht heeft op kinderbijslag vanaf het 2e kwartaal 2020, omdat hij eerder een aanvraag had ingediend. De Svb stelt echter dat de kinderbijslag slechts met een maximale terugwerkende kracht van één jaar kan worden toegekend, conform artikel 14 van de AKW. De rechtbank oordeelt dat de Svb terecht de kinderbijslag met terugwerkende kracht van één jaar heeft toegekend, aangezien de aanvraag van eiser op 23 juni 2022 is ontvangen. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een andere uitkomst rechtvaardigen.

De rechtbank verklaart het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het tweede besluit ongegrond. Tevens wordt de Svb veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser, vastgesteld op € 875,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, en openbaar gemaakt op 19 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/57 AKW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel),
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Utrecht(de Svb), verweerder,
(gemachtigde: mr. A. Marijnissen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW).
1.1.
De Svb heeft deze aanvraag met het besluit van 11 oktober 2022 afgewezen. Met het besluit van 24 november 2022 op het bezwaar van eiser is de Svb bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Met het besluit van 5 juli 2023 heeft de Svb het besluit van 24 november 2022 ingetrokken en aan eiser met ingang van het 2e kwartaal 2021 kinderbijslag toegekend. Eiser heeft zijn beroep gehandhaafd. Het beroep heeft op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking op het besluit van 5 juli 2023.
1.3.
De Svb heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de Svb.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiser heeft drie kinderen: [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] . Zij wonen niet bij eiser maar bij hun moeder in Marokko. Over een aantal kwartalen heeft eiser kinderbijslag ontvangen voor [kind 1] en [kind 2] .
2.2.
Op 23 juni 2022 heeft eiser weer een aanvraag om kinderbijslag voor zijn kinderen ingediend.
2.3.
Met het primaire besluit van 11 oktober 2022 heeft de Svb deze aanvraag met ingang van het 2e kwartaal 2021 afgewezen, omdat eisers kinderen in Marokko wonen en Nederland met ingang van 2 januari 2021 geen afspraken meer heeft met Marokko over de uitbetaling van kinderbijslag.
2.4.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.5.
Met het besluit van 24 november 2022 (bestreden besluit I) heeft de Svb dit bezwaar ongegrond verklaard. De Svb stelt dat in eisers geval export van kinderbijslag naar Marokko niet mogelijk is. Eiser valt niet onder de overgangsregeling en werkt niet in het algemeen belang.
2.6.
Met het besluit van 5 juli 2023 (bestreden besluit II) heeft de Svb bestreden
besluit I ingetrokken. De Svb kent aan eiser met ingang van het 2e kwartaal kinderbijslag toe voor [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] . Eisers heeft op 23 juni 2022 een aanvraag om kinderbijslag ingediend. Het recht op kinderbijslag is daarom beoordeeld met ingang van het 2e kwartaal 2021.

Beroep

3. Eiser is het niet eens met de toekenning van kinderbijslag met ingang van het
2e kwartaal 2021. Eiser stelt ook recht te hebben op kinderbijslag voorafgaand aan dit kwartaal.

Verweer

4. De Svb stelt dat de kinderbijslag maar met een maximale terugwerkende kracht van één jaar kan worden toegekend. De AKW laat geen ruimte voor verdere terugwerkende kracht. Omdat eisers aanvraag om kinderbijslag op 23 juni 2022 is ontvangen is de kinderbijslag met ingang van het 2e kwartaal 2021 toegekend.

Juridisch kader

5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

Bestreden besluit I
6.1.
Bestreden besluit I is ingetrokken en vervangen door bestreden besluit II. Daardoor heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank geen belang meer bij beoordeling van bestreden besluit I en dient het beroep tegen dat besluit niet-ontvankelijk te worden verklaard. De rechtbank ziet hierin wel aanleiding om de Svb in de proceskosten van eiser te veroordelen.
Bestreden besluit II
6.2.
De Svb heeft aan eiser (pas) met ingang van het 2e kwartaal 2021 kinderbijslag toegekend omdat hij op 23 juni 2022 een aanvraag om kinderbijslag heeft ingediend en kinderbijslag maar met maximaal één jaar terugwerkende kracht kan worden toegekend.
6.3.
Eiser is het daarmee niet eens en vindt dat hij ook recht heeft op kinderbijslag over de kwartalen vóór het 2e kwartaal 2021. Ter zitting heeft hij er daarbij op gewezen dat hij op
25 mei 2020 een aanvraag om kinderbijslag heeft ingediend waarop nog niet is beslist. Als met die aanvraag rekening wordt gehouden heeft eiser recht op kinderbijslag vanaf het
2e kwartaal 2020.
6.4.
De Svb betwist dat niet is beslist op de aanvraag van 25 mei 2020. Met het besluit van 13 juli 2021 is deze aanvraag namelijk afgewezen.
6.5.
Ook de rechtbank leidt uit het dossier af dat de Svb met het besluit van 13 juli 2021 heeft beslist op eisers aanvraag van 25 mei 2020. Dat besluit staat inmiddels in rechte vast. Indien eiser het niet eens is met dat besluit of hij vindt dat dat besluit niet juist is, staat hem alleen nog de weg van een herzieningsverzoek, zoals bedoeld in artikel 4:5 van de Awb, open. Dit is ook wat de Svb eiser ter zitting heeft aangeraden.
6.6.
Mede gelet op de in geding zijnde besluitvorming ligt aan de rechtbank uitsluitend ter beoordeling voor of de Svb op goede gronden aan eiser, op basis van zijn aanvraag van
23 juni 2022, met ingang van het 2e kwartaal 2021 kinderbijslag heeft toegekend.
6.7.
Artikel 14, derde lid, van de AKW bepaalt dat het recht op kinderbijslag niet vroeger kan ingaan dan een jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kalenderkwartaal tijdens welk de aanvraag om kinderbijslag werd ingediend.
Dit volgt ook uit de Beleidsregels van de Svb (SB1401):
‘Als een betrokkene meer dan een jaar na de geboorte van het volgende kind aangifte doet, dan kent de SVB de kinderbijslag toe met een terugwerkende kracht van maximaal een jaar. De SVB berekent deze termijn vanaf de eerste dag van het kalenderkwartaal waarin de betrokkene aangifte heeft gedaan. De SVB ontleent deze termijn aan artikel 14 lid 3 AKW.’
Voordien was de Svb op grond van Beleidsregels SB1070 t/m SB1072 bevoegd om in bijzondere gevallen kinderbijslag met een terugwerkende kracht van meer dan één jaar toe te kennen.
Deze bevoegdheid om in bijzondere gevallen een langere terugwerkende kracht toe te kennen, is echter met ingang van 1 januari 2016 vervallen [1] . Dit volgt bijvoorbeeld ook uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 maart 2024 [2] . Daarin heeft de CRvB voorts met betrekking tot artikel 14 van de AKW onder meer overwogen dat als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever dit – desondanks – aanleiding kan geven tot een andere uitkomst dan waartoe strikte toepassing van de wet leidt. Dit is het geval als niet verdisconteerde omstandigheden die strikte toepassing zozeer in strijd doet zijn met algemene rechts-beginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Deze bijzondere omstandigheden kunnen slechts bij hoge uitzondering worden aangenomen.
6.8.
Nu eisers aanvraag om kinderbijslag van 23 juni 2022 dateert, heeft de Svb naar het oordeel van de rechtbank terecht met maximale terugwerkende kracht van één jaar, met ingang van het 2e kwartaal 2021, kinderbijslag toegekend. Dit is conform de dwingend-rechtelijke bepaling van artikel 14 van de AKW. Bijzondere omstandigheden om contra legem alsnog kinderbijslag over eerdere kwartalen toe te kennen, zijn de rechtbank niet gebleken. In eisers blote stelling ter zitting dat toekenning van kinderbijslag met ingang van eerst het 2e kwartaal 2021 onder meer in strijd is met artikel 6 van het EVRM, het rechts-zekerheidsbeginsel, het beginsel van misbruik van recht en andere beginselen van behoorlijk bestuur, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat dergelijke bijzondere omstandigheden zich voordoen. Niet is gebleken dat hiervan sprake is en evenmin van andere bijzondere omstandigheden in dit geval die niet door de wetgever zijn verdisconteerd.
De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat bestreden besluit II, waarbij aan eiser met ingang van het 2e kwartaal 2021 kinderbijslag is toegekend, standhoudt.

Conclusie en gevolgen

Het beroep tegen bestreden besluit I is niet-ontvankelijk en tegen bestreden besluit II ongegrond.
De rechtbank zal de Svb veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift tegen bestreden besluit I met een waarde per punt van € 875,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond;
- veroordeelt de Svb tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 19 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om te uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene Kinderbijslagwet
Artikel 14
1. De Sociale verzekeringsbank stelt op aanvraag vast of een recht op kinderbijslag bestaat. De aanvraag om het extra bedrag aan kinderbijslag, bedoeld in artikel 7a, tweede lid, wordt ingediend voor 1 december van het kalenderjaar na het kalenderjaar waarover recht op het extra bedrag aan kinderbijslag bestaat.
2. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door de Sociale verzekeringsbank beschikbaar gesteld aanvraagformulier. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de verder bij de aanvraag te verstrekken gegevens.
3. Het recht op kinderbijslag kan niet vroeger ingaan dan een jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kalenderkwartaal tijdens welk de aanvraag om kinderbijslag werd ingediend. Het recht op kinderbijslag, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, kan niet vroeger ingaan dan de eerste dag van het kalenderkwartaal tijdens welk de aanvraag om kinderbijslag als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, werd ingediend.

Voetnoten

1.Verzamelwet SZW 2016, Stb. 2015, 464 en Stcrt. 2016, 45608