ECLI:NL:RBZWB:2024:6109

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
24/3159
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de maatregel van bijstandsverlaging wegens onvoldoende maatwerk door het college

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen een maatregel die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen is opgelegd. Eiser, die sinds 5 augustus 2021 een bijstandsuitkering ontvangt, kreeg op 15 september 2023 een maatregel opgelegd waarbij zijn uitkering voor één maand met 100% werd verlaagd. Dit besluit volgde op een bestreden besluit van 6 februari 2024, waarin het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaarde. Eiser stelde dat het college onvoldoende rekening had gehouden met zijn angststoornis en dat er geen passend maatwerk was geleverd bij het aanbieden van re-integratietrajecten.

De rechtbank heeft het beroep op 16 augustus 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van het college aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het college onvoldoende maatwerk heeft geleverd, aangezien eiser intensieve begeleiding nodig heeft bij het starten van een traject. De rechtbank oordeelt dat het college niet had mogen afzien van het opleggen van een maatregel, gezien de bijzondere omstandigheden van eiser. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept de maatregel van 15 september 2023. Eiser krijgt recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten, die in totaal € 2.998,- bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3159 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. B.J.P. Toonen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen, het college
(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het opleggen van een maatregel.
1.1.
Het college heeft op 15 september 2023 (primaire besluit) een maatregel aan eiser opgelegd, uit hoofde waarvan zijn bijstandsuitkering voor de duur van één maand met 100% is verlaagd. Met een besluit van 6 februari 2024 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

Relevante feiten en omstandigheden
2. Eiser ontvangt vanaf 5 augustus 2021 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Eiser woont bij zijn ouders en daarom is de kostendelersnorm toegepast (vanaf zijn 21e levensjaar). In het kader van zijn participatie heeft het college een traject bij [dagbesteding] opgestart, waarbij rekening werd gehouden met de angststoornis van eiser. Eiser is gestopt met dit traject en gaf te kennen dat hij een hardere aanpak nodig heeft. In overleg met eiser heeft het college hem toen aangemeld voor een traject bij [leertraject]. Eiser heeft één dag voor de introductiedag aangegeven dat hij wil afzien van dit traject. Hierna heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiser en zijn coach, waarbij gewezen is op de mogelijke gevolgen en eiser een tweede kans is geboden om deel te nemen aan een latere introductiedag. Eiser heeft hier geen gebruik van gemaakt.
Op 15 september 2023 heeft het college besloten om een maatregel op te leggen, waarbij de bijstandsuitkering van eiser voor de duur van één maand met 100 % wordt verlaagd. Eiser heeft bezwaar ingediend tegen dit primaire besluit, waarna het college is overgegaan tot de bestreden besluitvorming.
Bestreden besluit
3. Het college stelt dat hij voldoende rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden (de angststoornis) van eiser. Zo is er eerst een traject bij [dagbesteding] voorgesteld. De voorgestelde begeleider van eiser is psycholoog en zou eiser daarom goed kunnen begeleiden. Eiser is uiteindelijk vroegtijdig gestopt met dit traject en gaf aan dat hij de begeleider te zachtaardig vond. Eiser meende dat een harde aanpak beter zou passen. In overleg met eiser en gelet op zijn wens om iets met sport te gaan doen is het traject bij [leertraject] gestart. Het college heeft voldoende gewaarschuwd voor de gevolgen als eiser niet zou meewerken. Volgens het college is er maatwerk verleend en heeft eiser verwijtbaar gehandeld. Het college acht niet aangetoond dat er een evident causaal verband bestaat tussen de angststoornis en het handelen van eiser. Alleen een verwijsbrief van de huisarts is volgens het college niet voldoende om dit aan te nemen.
Beroepsgronden
4. Eiser is van mening dat hij niet verwijtbaar heeft gehandeld, omdat het college geen maatwerk heeft geboden bij het aanbieden van het traject bij [leertraject]. Subsidiair stelt eiser dat een medische omstandigheid, te weten zijn angststoornis, de oorzaak is van het handelen van eiser en dat hem daarom geen verwijt gemaakt kan worden. Meer subsidiair vraagt eiser, gelet op zijn omstandigheden, om matiging van de maatregel.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of het college de bijstand mocht afstemmen middels het opleggen van een maatregel. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Toetsingskader
7. In artikel 9, eerste lid, onder b, van de Participatiewet is onder meer bepaald dat de belanghebbende vanaf de dag van melding verplicht is gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Op grond van artikel 18, vierde lid, onder aanhef en h, van de Participatiewet legt het college in ieder geval een maatregel op overeenkomstig het vijfde, zesde, zevende of achtste lid, in het geval dat belanghebbende een van de verplichtingen die zijn vermeld in het vierde lid niet nakomt. In artikel 18, negende lid, van de Participatiewet staat dat het college afziet van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid bij belanghebbende ontbreekt. Op grond van artikel 18, tiende lid, van de Participatiewet stemt het college een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel af op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwezen, indien naar zijn oordeel, gelet op de bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
Verdeling van de bewijslast
8. Het opleggen van een maatregel is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een maatregel is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. De bewijslast van feiten en omstandigheden die het oordeel kunnen dragen dat de eiser geen enkel verwijt treft, rust op eiser. Dit vloeit voort uit het uitzonderingskarakter van artikel 18, negende lid, van de Participatiewet.
Inhoud van het geschil
9. Niet in geschil is dat eiser niet is verschenen op de introductiedag(en) van het traject [leertraject] en dat hij daarmee de verplichting gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onder h van de PW, niet is nagekomen. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of eiser verwijtbaar heeft gehandeld en of het college de maatregel had moeten afstemmen op de omstandigheden van eiser.
Verwijtbaarheid – onvoldoende maatwerk [1]
10. Eiser is van mening dat het college onvoldoende maatwerk heeft geleverd door geen onderzoek te doen naar zijn angststoornis. Er is pas na het opleggen van de maatregel een verzekeringsarts ingeschakeld om de problematiek in kaart te brengen. Het aangeboden traject was verder niet passend voor eiser, gelet op de onbekendheid met het bedrijf, de mensen die daar werken en het feit dat eiser zonder begeleiding in een voor hem vreemde taxibus moest stappen met onbekende chauffeur en medepassagiers. Volgens het college is er wel maatwerk geleverd en is eiser gevolgd in hetgeen hij aangaf nodig te hebben.
10.1.
De rechtbank overweegt dat het niet aan belanghebbende maar aan het college is om te bepalen welke reintegratievoorziening voor de belanghebbende is aangewezen om het uiteindelijk beoogde doel (arbeidsinschakeling) te bereiken. Wel is vereist dat het college maatwerk levert en de voorziening het resultaat is van een zorgvuldige, op de persoon toegesneden, afweging. Het college dient voorts aan de belanghebbende kenbaar te maken waaruit de voorziening concreet bestaat, waarom deze voorziening, gelet op de individuele feiten en omstandigheden, is aangewezen en welk tijdspad wordt gevolgd. [2]
10.2.
Uit het dossier blijkt dat eiser reeds in het eerste gesprek met zijn huidige coach gesproken heeft over zijn (ernstige) angststoornis. Bij het eerste re-integratietraject dat door deze coach is opgestart, de dagbesteding bij [dagbesteding], zijn de coach en moeder van eiser meegegaan met het kennismakingsgesprek vooraf. Ook mocht eiser een voor hem bekend persoon meenemen naar zijn eerste dag bij [dagbesteding]. Voor het traject bij [leertraject] is door het college een taxi geregeld, zodat eiser niet zelf hoefde te rijden en is er schriftelijke informatie verstrekt over het traject.
10.3.
Ten tijde van de periode in het geding was eiser niet onder behandeling voor zijn angststoornis. Hij heeft zich op 13 oktober 2023, tijdens de bezwaarfase, gemeld bij de huisarts voor een doorverwijzing. Het college heeft daarna opdracht gegeven voor een onderzoek naar de medische belastbaarheid. De verzekeringsarts komt tot de volgende conclusies:
  • Eiser is bekend met een objectiveerbare psychiatrische aandoening. Deze aandoening is al sinds zijn tiende levensjaar aanwezig. Eiser heeft hiervoor in het verleden verschillende behandelingen en trajecten gevolgd.
  • Eiser ervaart klachten van angststoornis, faalangst, prikkelverwerking, een negatief zelfbeeld en kan niet tegen conflicten of grote groepen mensen die hij niet kent.
  • Het is noodzakelijk dat eiser behandeling volgt voor zijn aandoening;
  • Op moment van de rapportage is eiser voor 10 uur per week belastbaar. Dit kan in ongeveer zes maanden opgebouwd worden naar dertig uur per week.
  • Er moet rekening gehouden worden met de kwetsbaarheid van eiser. Het is strikt noodzakelijk dat er goede begeleiding is en dat rekening gehouden wordt met de aandoeningen van eiser.
10.4.
Gelet op de aandoening van eiser en wat daarvoor nodig is blijkens het rapport van de verzekeringsarts, is de rechtbank van oordeel dat het college bij het aanbieden van het traject bij [leertraject] onvoldoende maatwerk heeft geleverd. Eiser is weliswaar in staat om te werken en hierin relatief snel op te bouwen, maar hij heeft juist bij de start van een traject intensieve begeleiding nodig om de spreekwoordelijke drempel over te komen. Daarvoor moeten randvoorwaarden geschapen worden zoals gedaan was bij het traject bij [dagbesteding], zoals bijvoorbeeld de mogelijkheid om een bekend iemand mee te nemen en een kennismaking vooraf onder begeleiding van zijn coach. Eiser is toen ook daadwerkelijk met zijn traject gestart, alhoewel dit later wegens een andere reden is beëindigd. Uit het dossier blijkt niet dat deze extra begeleiding opnieuw is aangeboden aan eiser tijdens de start van het traject bij [leertraject]. Wat betreft de keuze om eiser op te laten halen door een taxi, geldt dat dit over het algemeen helpend kan zijn, omdat er dan een extra stok achter de deur zit (ten opzichte van de situatie waarin de betrokkene zelf moet rijden c.q. het initiatief moet nemen). Voor eiser levert dit, gelet op zijn angststoornis, echter juist een extra drempel op. De diverse extra onzekerheden die dat met zich bracht, zoals: wie is de chauffeur, zijn er medepassagiers, waar gaat de rit heen en welke mensen ontmoet ik daar?, vergroten de kans op vermijdend gedrag
.
10.5.
Nu de rechtbank van oordeel is dat de eerste beroepsgrond van eiser slaagt, behoeven de overige gronden (ontbreken verwijtbaarheid als gevolg van de angststoornis en een matiging op grond van verminderde verwijtbaarheid) geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

11. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en herroept de beslissing, omdat het college af had moeten zien van het opleggen van een maatregel.
11.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De kosten in bezwaar stelt de rechtbank vast op € 1.248,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting met een waarde per punt van € 624,- en wegingsfactor 1). De kosten in beroep stelt de rechtbank vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1). De totale proceskosten stelt de rechtbank vast op € 2.998,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 6 februari 2024;
- bepaalt dat dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- herroept het besluit van 15 september 2023;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 2.998,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van J. Boer-IJzelenberg, griffier op 30 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b
De belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht:
b. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a;
Artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h
Het college verlaagt in ieder geval de bijstand overeenkomstig het vijfde, zesde, zevende of achtste lid ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de volgende verplichtingen:
h. het gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Artikel 18, vijfde lidIndien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vierde lid niet nakomt, verlaagt het college de bijstand met 100% voor een bij de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, vastgestelde periode van ten minste een maand en ten hoogste drie maanden. De verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, kan tevens bepalen dat het bedrag van de verlaging wordt verrekend over de maand van oplegging van de maatregel en ten hoogste de twee volgende maanden, waarbij over de eerste maand ten minste 1/3 van het bedrag van de verlaging wordt verrekend.
Artikel 18, negende lid
Het college ziet af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Artikel 18, tiende lidHet college stemt een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel af op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
Verordening sociaal domein gemeente Terneuzen 2023
Artikel 7.2.6, eerste lid
Als u een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100 procent van de bijstandsnorm voor een maand.

Voetnoten

1.Het beroep op het niet-passende karakter van de voorziening wordt aangemerkt als een beroep op het ontbreken van verwijtbaarheid. Zie r.o. 4.2.1 van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1343.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3331.