Op 29 augustus 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin omwonenden beroep aantekenden tegen de verleende exploitatievergunning voor een horecagelegenheid nabij hun woning. De burgemeester van de gemeente Hulst had op 19 april 2024 de vergunning verleend aan de huidige horecaexploitant, na een eerdere vergunningverlening die was ingetrokken. De rechtbank beoordeelde of de burgemeester in redelijkheid gebruik had gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid bij het verlenen van de vergunning, met inachtneming van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en het omgevingsplan. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester de vergunning terecht had verleend, omdat de horecagelegenheid geen ontoelaatbare nadelige invloed had op de woon- en leefsituatie van de omwonenden. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de horecagelegenheid zich in een recreatief gebied bevond en dat de geluidsoverlast en geurhinder niet voldoende waren onderbouwd door de eisers. De rechtbank verklaarde het beroep van de eisers ongegrond, waardoor de exploitatievergunning in stand bleef. De eisers kregen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.