ECLI:NL:RBZWB:2024:5960

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
22/2156 t/m 22/2158, 22/2160, 22/2161 en 22/2163
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Geheimhoudingsbeslissing
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geheimhoudingsbeslissing inzake verzoek om geheimhouding in belastingrechtelijke zaken

Op 26 augustus 2024 heeft de enkelvoudige geheimhoudingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen over een verzoek om geheimhouding in belastingrechtelijke zaken. De inspecteur van de Belastingdienst had op 6 juli 2022 een verzoek ingediend om bepaalde stukken geheim te houden op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit verzoek werd door de gemachtigde van de belanghebbenden, mr. E.J.M. Janssen, betwist, waarbij werd aangevoerd dat belanghebbenden recht hebben op alle relevante informatie. De rechtbank heeft in de procedure geen zitting gehouden, omdat de aard van de geheimhoudingsprocedure dit niet vereiste. De geheimhoudingskamer heeft de stukken beoordeeld en geconcludeerd dat de inspecteur zich op gewichtige redenen kan beroepen voor geheimhouding van bepaalde documenten, zoals de vrijheid en vertrouwelijkheid van intern beraad en de bescherming van persoonsgegevens. De geheimhoudingskamer heeft echter ook stukken aangewezen waarvan het verzoek om geheimhouding is afgewezen, omdat het belang van de belanghebbenden bij kennisneming zwaarder weegt. De inspecteur is verzocht om binnen vier weken te reageren op de beslissing van de geheimhoudingskamer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/2156 tot en met 22/2158, 22/2160, 22/2161 en 22/2163
beslissing van de enkelvoudige geheimhoudingskamer van 26 augustus 2024 in de zaken tussen
[belanghebbende 1], uit [plaats 1] , en
[belanghebbende 2], uit [plaats 2] (België), en
[belanghebbende 3], uit [plaats 1] ,
tezamen: belanghebbenden
(gemachtigde: mr. E.J.M. Janssen),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1.Het verzoek

1.1.
De inspecteur heeft, met dagtekening 11 juli 2022, verweerschriften ingediend. Verder heeft hij, bij afzonderlijke brief van 6 juli 2022 (de brief van 6 juli 2022), een verzoek om geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedaan. In een bijlage bij die brief is het verzoek om geheimhouding toegelicht. Bij de brief van 6 juli 2022 heeft de inspecteur een gesloten enveloppe overgelegd met daarin stukken die volgens hem deels geheimgehouden moet worden (de geheimgehouden stukken). De rechtbank heeft een afschrift van het verweerschrift aan de gemachtigde verstrekt.
1.2.
De gemachtigde heeft, bij brief van 26 juli 2022, gereageerd op het verzoek van de inspecteur. Daarbij heeft hij aangegeven dat belanghebbenden niet akkoord gaan met geheimhouding. Belanghebbenden voeren, onder verwijzing naar artikel 8:42 van de Awb, aan dat zij over alle relevante informatie moeten kunnen beschikken. Belanghebbenden wijzen erop dat de inspecteur niet per stuk heeft gemotiveerd welk belang is gediend bij geheimhouding. Belanghebbenden wijzen erop dat de kern van de onderhavige zaken is of de schenker, ten tijde van het doen van schenkingen, zijn woonplaats in Nederland had, dat dit een feitelijke discussie is en dat zij kennis moeten kunnen nemen van alle relevante feiten, waarbij het erop lijkt dat informatie die pleit voor het standpunt van belanghebbenden is weggelakt.
1.3.
Bij brief van 24 november 2023 heeft de rechtbank de inspecteur erop gewezen dat in de brief van 6 juli 2022 staat dat de inspecteur van een aantal (deels) geheim te houden stukken nog geen ongeschoonde versie heeft kunnen krijgen en dat hij deze zo spoedig mogelijk nastuurt, maar dat de ongeschoonde versies nooit zijn overgelegd. En verder dat een ongeschoonde versie van een bepaald stuk niet compleet is en dat een geschoonde en een ongeschoonde versie van een ander stuk niet overeenstemmen.
1.4.
Bij digitaal bericht van 11 december 2023 heeft de inspecteur de rechtbank verzocht om afschriften te overleggen van de (deels) geheim te houden stukken waarvan de rechtbank nog geen ongeschoonde versie heeft.
1.5.
Bij bericht van 19 december 2023 heeft de rechtbank voldaan aan het in 1.4 bedoelde verzoek van de inspecteur en heeft de rechtbank de inspecteur tot 15 januari 2024 uitstel gegeven voor een reactie. Tot op heden heeft de rechtbank geen reactie van de inspecteur ontvangen.
1.6.
Ten aanzien van de geheimgehouden stukken beroept de inspecteur zich op de vrijheid en vertrouwelijkheid van intern beraad, de privacy van derden en controle-strategische overwegingen.

2.Overwegingen

Geen zitting
2.1.
De geheimhoudingskamer heeft besloten een mondelinge behandeling ter zitting achterwege te laten. Reden daarvoor is dat de aard van de geheimhoudingsprocedure meebrengt dat een behandeling ter zitting in dit geval naar het oordeel van de geheimhoudingskamer niet geschikt is om het verzoek om geheimhouding van de inspecteur te behandelen. [1] In wat belanghebbenden hebben aangevoerd heeft de geheimhoudingskamer geen aanleiding gezien om wel een zitting te houden. De geheimhoudingskamer komt tot dit oordeel omdat niet (voldoende) duidelijk is gemaakt wat de toegevoegde waarde daarvan zou zijn gelet op het feit dat enerzijds tijdens zo een zitting de geheimgehouden stukken als zodanig niet besproken zouden kunnen worden en anderzijds belanghebbenden zich op schrift hebben kunnen uitlaten over de door de inspecteur aangevoerde redenen voor geheimhouding.
Kader voor beoordeling artikel 8:29 van de Awb
2.2.
De omstandigheid dat stukken behoren tot op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb brengt niet automatisch mee dat die stukken (volledig) aan de andere partij ter kennis moeten worden gebracht. Het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb biedt aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (geheimhouding) of de rechtbank mede te delen dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van deze stukken (beperkte kennisneming).
2.2.1.
Het verschil tussen het honoreren van een verzoek om geheimhouding en het honoreren van een verzoek om beperking van kennisneming is als volgt:
a. Geheimhouding: (delen van de) stukken mogen door een partij worden onthouden aan de rechter die de hoofdzaak beslist en aan de wederpartij; zowel de rechter die de hoofdzaak beslist als de wederpartij nemen geen kennis van deze (delen van) stukken en deze blijven bij de beslissing van de hoofdzaak geheel buiten beschouwing (geheimhouding).
b. Beperking kennisneming: de (delen van de) stukken komen wel ter beschikking van de rechter die de hoofdzaak beslist, maar de wederpartij kan geen kennis nemen van deze (delen van) stukken: de kennisneming is beperkt tot de rechter die de hoofdzaak beslist (beperkte kennisneming).
2.2.2.
Uit de toelichting in de brief van 6 juli 2022 valt niet met zekerheid af te leiden op welke variant als bedoeld in 2.2.1 de inspecteur zich beroept. Veiligheidshalve zal de geheimhoudingskamer aannemen dat de inspecteur verzoekt om toepassing van variant a.
2.2.3.
Bij het geheimhouden van (delen van) op de zaak betrekking hebbende stukken moet de grootst mogelijke terughoudendheid wordt betracht. Slechts indien de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen zwaarder wegen dan het belang van belanghebbenden bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
Vooraf
2.3.
In de brief van 6 juli 2022 zijn de (deels) geheimgehouden stukken genummerd van 2 tot en met 59. In het onderstaande zal de geheimhoudingskamer deze nummering aanhouden.
2.3.1.
In de in 1.3 genoemde brief heeft de geheimhoudingskamer gevraagd om ongeschoonde versies van onder meer de stukken genummerd 23, 26 en 45. Bij nadere bestudering van het dossier heeft de geheimhoudingskamer het volgende geconstateerd.
Ten aanzien van de stukken 23 en 26 merkt de inspecteur op dat het adres van de geadresseerde niet is weggelakt, maar nimmer is vermeld. Aangezien er verder geen gegevens in deze stukken zijn gelakt, ziet de geheimhoudingskamer niet ten aanzien waarvan de inspecteur zich op geheimhouding beroept.
Ten aanzien van stuk 45 merkt de inspecteur op dat dit geschoond namens belanghebbende is verstrekt. Ook ten aanzien van dit stuk ziet de geheimhoudingskamer niet ten aanzien waarvan de inspecteur zich op geheimhouding beroept.
Gelet op het vorenstaande, zullen de stukken 23, 26 en 45 niet in de beoordeling door de geheimhoudingskamer worden betrokken.
2.3.2.
Aangezien de inspecteur niet heeft gereageerd op de in 1.3 genoemde brief van de rechtbank, heeft de geheimhoudingskamer niet de beschikking gekregen over ongeschoonde versies van de stukken 18 en 22, is de ongeschoonde versie van stuk 51 niet compleet (de laatste pagina ontbreekt) en is de geschoonde versie van stuk 19 een ander stuk dan de ongeschoonde versie van stuk 19 [2] . Verder is het de geheimhoudingskamer opgevallen dat het ongeschoonde stuk 10 een uitgebreidere mailcorrespondentie met interne e-mails van latere datum bevat dan wat is weergegeven in het geschoonde stuk 10. Van het geschoonde stuk 44 ontbreekt verder de eerste pagina, ondanks dat een volledige versie wel aanwezig is in de aangeleverde ongeschoonde stukken. De geheimhoudingskamer constateert daarbij dat de inspecteur geen legenda bijgevoegd heeft in hoeverre de stukken 1 tot en met 59 waarvoor om geheimhouding wordt verzocht corresponderen met de aanwezigheid in het (omvangrijke) zaaksdossier. [3] Daardoor is het voor de geheimhoudingskamer problematisch om op een doelmatige wijze het verzoek te beoordelen. Ten aanzien van het ongeschoonde stuk 44 zal daarom alleen het deel worden beoordeeld dat ook geschoond in het geheimhoudingsdossier zit. Dat geldt ook voor stuk 10. Wel dient de inspecteur de delen van die stukken – indien en voor zover die niet reeds zijn overgelegd – toe te voegen aan het zaaksdossier. De geheimhoudingskamer zal stuk 51 beoordelen voor zover dit stuk ook ongeschoond is overgelegd. De geheimhoudingskamer heeft verder gezien dat het geschoonde stuk 47 niet separaat ongeschoond is overgelegd, maar uit de (zeer summiere) toelichting van inspecteur begrijpt de geheimhoudingskamer dat dit zit vervat in het ongeschoonde stuk 46 als deel van de mailcorrespondentie, wat de geheimhoudingskamer ook kan plaatsen. Om die reden zit die beoordeling wel vervat in het onderstaande.
Ten aanzien van de stukken 18, 19, 22 en de laatste pagina van stuk 51 constateert de geheimhoudingskamer dat deze niet dan wel niet op een overzichtelijke wijze door de inspecteur in ongeschoonde vorm zijn overgelegd. Om deze reden kan de geheimhoudingskamer het verzoek van de inspecteur in zoverre niet dan wel niet op een doelmatige wijze beoordelen en zal het verzoek om geheimhouding worden afgewezen.
Beoordeling van het verzoek voor het overige
2.4.
De geheimhoudingskamer heeft, met toepassing van artikel 8:29 van de Awb, kennis genomen van de geheimgehouden stukken (veronderstellend dat deze stukken op de zaak betrekking hebben in de zin van artikel 8:42 van de Awb) en van de stukken van de hoofdzaken. Deze stukken zijn vervolgens onderworpen aan een afweging van het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming tegenover de redenen van de inspecteur om die stukken geheim te houden.
2.5.
De geheimhoudingskamer overweegt dat de vrijheid en vertrouwelijkheid van juridisch intern beraad van de Belastingdienst een belang kan zijn dat geheimhouding van stukken op grond van artikel 8:29 van de Awb kan rechtvaardigen. [4] Dat kan anders zijn indien de inhoud van die stukken ook bijvoorbeeld niet aan belanghebbende bekende feitelijke informatie bevat, waardoor het verdedigingsbelang van belanghebbende in het gedrang zou kunnen komen.
2.5.1.
Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer zijn de gelakte passages in de stukken 24 (behalve voor wat betreft de eerste 3 regels, zie hierna onder 2.6), 44 [5] , 46, 47, 53, 57 en 58 aan te merken als juridisch intern beraad en bevatten deze passages geen voor belanghebbenden onbekende feitelijke informatie. Gelet op de aard en inhoud van die passages, is de geheimhoudingskamer van oordeel dat het belang van de inspecteur bij geheimhouding aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbenden bij onbeperkte kennisneming. Ten aanzien van deze stukken is dus sprake van gewichtige redenen die geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb rechtvaardigen. Dit betekent dat het verzoek van de inspecteur om geheimhouding ten aanzien van deze stukken gerechtvaardigd is.
Aan wat hiervoor is overwogen doet niet af dat in de brief van 6 juli 2022 achter deze stukken als reden voor geheimhouding staat “Controle strategische informatie”. De geheimhoudingskamer gaat ervan uit dat dit een verschrijving betreft en dat telkens is bedoeld de vrijheid en vertrouwelijkheid van intern beraad.
2.6.
De geheimhoudingskamer overweegt verder dat ten aanzien van een aantal hierna genoemde stukken het belang bij bescherming van persoonsgegevens en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbenden en de rechtbank bij kennisneming daarvan. De kenbaarheid van deze gegevens is ook niet direct van belang voor de beslissing in de hoofdzaken. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat ter zake van de stukken genummerd 2 tot en met 16, 20, 21, 24 in de eerste 3 regels, 27 tot en met 43, 48 tot en met 50, 51 behalve de laatste pagina (zie 2.3.2), 52 en 54 tot en met 56 sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb rechtvaardigen.
2.6.1.
Dat geldt niet voor het stuk 17 voor zover dat ziet op het onderzoek bij het architectenbureau. [6] Gelet op de omstandigheid dat aan afspraken met bepaalde personen wiens naam wordt gelakt bepaalde gevolgen worden verbonden, acht de geheimhoudingskamer het belang van belanghebbenden om daar kennis van te nemen zwaarder wegen dan het recht op bescherming van de privacy van die personen door het lakken van hun namen. Voor het overige deel van stuk 17 is het beroep op geheimhouding wegens privacyredenen gerechtvaardigd. [7]
2.6.2.
De geheimhoudingskamer ziet verder niet in welk privacybelang gediend is ten aanzien van de gelakte passage in het geschoonde stuk 59. Het verzoek om geheimhouding wordt voor dat stuk niet toegekend.
2.7.
De inspecteur wordt door de geheimhoudingskamer in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van deze beslissing schriftelijk aan de rechtbank mede te delen welke consequenties hij aan de beslissing van de geheimhoudingskamer verbindt. Dit houdt in dat de inspecteur de keuze moet maken de tussenbeslissing van de geheimhoudingskamer (geheel) na te leven of dat niet (geheel) te doen, in welk laatste geval hij de uit toepassing van artikel 8:31 van de Awb mogelijkerwijs voortvloeiende consequenties daarvan zal moeten aanvaarden. [8]

3.Beslissing

De geheimhoudingskamer:
  • draagt de inspecteur op om de niet bij de geschoonde stukken overgelegde delen van de ongeschoonde stukken 10 en 44 alsnog over te leggen dan wel te verduidelijken waar die zich reeds in het dossier bevinden;
  • wijst het verzoek om geheimhouding af voor zover het betreft de stukken genummerd 17 (voor wat betreft de in voetnoot 6 genoemde passage), 18, 19, 22, de laatste pagina van stuk 51 en 59;
  • wijst het verzoek om geheimhouding voor het overige toe;
  • verzoekt de inspecteur om binnen vier weken na verzending van deze beslissing aan de rechtbank te berichten of hij bereid is de stukken ten aanzien waarvan het verzoek om geheimhouding is afgewezen in het geding te brengen en zo ja, dit te doen binnen de genoemde termijn van vier weken na verzending van deze beslissing.
Deze beslissing is genomen door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier, op 26 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing kan ingevolge artikel 8:104, derde lid, van de Awb slechts tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep worden ingesteld.

Voetnoten

1.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 april 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1593, r.o. 3.31.
2.De geheimhoudingskamer is er per toeval op gestuit dat het in het geheimhoudingsdossier aanwezige geschoonde stuk dat is gelabeld als stuk 19 overeenkomt met het in het geheimhoudingsdossier aanwezige ongeschoonde stuk dat is gelabeld als stuk 22.
3.De inspecteur heeft bij zijn verweerschrift 63 bijlagen gevoegd alsmede een CD-ROM met aanvullende informatie.
4.Vgl. conclusie A-G Wattel 25 april 2008, ECLI:NL:PHR:2008:BA3851, punten 4.12, 4.15 en 4.21.
5.Voor zover de geheimhoudingskamer dat heeft beoordeeld, zie overweging 2.3.2.
6.Het deel (in de geschoonde versie) dat start met ‘Architectenbureau Levels – Boonen’ en eindigt met ‘door dhr. Adams’.
7.Het deel (in de geschoonde versie) dat start met ‘Gemeente Maasgouw’ en eindigt met ‘niets meer hebben’.
8.Zie Hoge Raad 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:3600.