In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 19 oktober 2021. De heffingsambtenaar had bij beschikking van 26 februari 2021 de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats], vastgesteld op € 378.000 per 1 januari 2020. Tegelijkertijd werd aan de belanghebbende de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021 opgelegd. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van de belanghebbende ongegrond.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2023 behandeld, waarbij belanghebbende en haar echtgenoot aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar. Tijdens de zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de waarde van de woning, die per 1 januari 2020 voor het belastingjaar 2021 op € 366.000 dient te worden vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en zal dienovereenkomstig beslissen.
Aangezien het beroep gegrond is, komt de belanghebbende in aanmerking voor vergoeding van het griffierecht. Tevens zijn partijen overeengekomen dat de heffingsambtenaar de reiskosten van € 58,92 aan de belanghebbende zal vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma en openbaar gemaakt op 31 januari 2024.