ECLI:NL:RBZWB:2024:595

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
BRE 21/5118
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van waterschapsheffingen en de termijn voor het opleggen van aanslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 31 januari 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 14 oktober 2021 beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 30 juni 2021 een aanslag zuiveringsheffing en ingezetenenheffing opgelegd voor het jaar 2021, tot een totaalbedrag van € 179,89. Belanghebbende, die begin 2021 ingezetene was van het waterschap Scheldestromen, betwistte de rechtmatigheid van deze aanslag, omdat deze later was vastgesteld dan in voorgaande jaren, waarin de aanslagen steeds op 31 maart werden opgelegd. Belanghebbende stelde dat dit een verwachting wekte dat de aanslag ook dit jaar op dezelfde datum zou worden opgelegd en dat de late vaststelling misleiding inhield.

De heffingsambtenaar verweerde zich door te stellen dat de aanslag terecht was opgelegd, verwijzend naar artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (AWR), dat bepaalt dat de bevoegdheid tot het vaststellen van de aanslag vervalt na drie jaar. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar binnen de wettelijke termijn had gehandeld en dat de late vaststelling van de aanslag geen invloed had op de rechtmatigheid ervan. De rechtbank merkte op dat een algemeen bericht van het waterschap niet het vertrouwen kon wekken dat een beperkte vertraging zou leiden tot het afzien van het heffen van verschuldigde belasting.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de aanslagen in stand blijven. Belanghebbende kreeg geen vergoeding voor griffierecht of proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/5118
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2024 in de zaak tussen
[belanghebbende]uit [plaats] , belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van Sabewa Zeeland, de heffingsambtenaar.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 14 oktober 2021.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft op 30 juni 2021 aan belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag zuiveringsheffing en ingezetenenheffing ( [aanslagnummer] ) voor het waterschap Scheldestromen opgelegd tot een totaalbedrag van € 179,89.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen [belanghebbende] , bijgestaan door [naam 1] . Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [naam 2] .

2.Overwegingen

Feiten
2.1.
Belanghebbende was begin 2021 ingezetene van het waterschap Scheldestromen en gebruiker van de woning aan de [adres] te [plaats] . Tussen partijen is niet in geschil dat zij voor het jaar 2021 in beginsel belastingplichtig is en is enkel in geschil of de heffingsambtenaar op 30 juni 2021 nog bevoegd was een aanlag op te leggen.
Standpunten van partijen
2.2.
Belanghebbende stelt dat de aanslag onterecht is opgelegd omdat de aanslag, in tegenstelling tot voorgaande belastingjaren, pas op 30 juni is vastgesteld. De aanslag werd in de jaren 2017 tot en met 2020 consequent opgelegd op 31 maart. Belanghebbende voert aan dat hiermee de verwachting is gewekt dat ook dit jaar de aanslag op 31 maart opgelegd zou worden. Tevens verwijst belanghebbende naar een toelichting van Sabewa met de betrekking tot de aanslagbiljetten, waarin stond vermeld dat de aanslagbiljetten voor bewoners van de gemeente Noord-Beveland vóór eind maart 2021 ontvangen zouden worden. Nu Sabewa in 2021 het aanslagbiljet pas op 30 juni 2021 heeft verstrekt, heeft Sabewa niet voldaan aan die uitspraak en is er sprake van misleiding en van het verstrekken van foutieve informatie, aldus belanghebbende.
2.3.
De heffingsambtenaar is van mening dat de aanslag wel terecht is opgelegd en verwijst naar artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (AWR) In dit wetsartikel, dat ook van toepassing is verklaard op de gemeentelijke- en waterschapsheffingen, staat dat de bevoegdheid tot het vaststellen van de aanslag vervalt door verloop van drie jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Volgens de heffingsambtenaar was hij dus bevoegd om de aanslag op 30 juni 2021 vast te stellen voor het belastingjaar 2021.
Oordeel van de rechtbank
2.4.
De rechtbank is, net als de heffingsambtenaar, van oordeel dat de heffingsambtenaar de aanslag binnen de wettelijke termijn heeft opgelegd en verwijst hiervoor naar het aangehaalde artikel 11, derde lid, van de AWR. Het gegeven dat het aanslagbiljet in 2021 op een later moment is verstrekt dan in de voorgaande jaren en het bericht van Sabewa dat de aanslag vóór eind maart 2021 ontvangen zou worden brengen hier geen verandering in.
2.5.
Voor zover belanghebbende een beroep doet op het vertrouwensbeginsel merkt de rechtbank op dat een algemeen bericht van het waterschap niet het rechtens te honoreren vertrouwen kan hebben gewekt dat enige beperkte vertraging als hier aan de orde, zou leiden tot het afzien van het heffen van verschuldigde belasting.
2.6.
De heffingsambtenaar was bevoegd de in geschil zijnde aanslagen op te leggen en er is geen reden tot het vernietigen van deze aanslagen.

3.Conclusie en gevolgen

3.1.
Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de aanslagen zuiveringsheffing en de watersysteemheffing in stand blijven. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende haar griffierecht niet vergoed. Ook komt belanghebbende niet in aanmerking voor een vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van R.P.H. Bukkems, griffier, op 31 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.