ECLI:NL:RBZWB:2024:5830

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
24/1777
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na diagnose alcoholmisbruik

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) om haar rijbewijs ongeldig te verklaren. Dit besluit volgde op een primair besluit van 13 november 2023, waarbij het CBR het rijbewijs ongeldig verklaarde, en een bestreden besluit van 9 januari 2024, waarin dit besluit werd gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 5 augustus 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde, alsook de gemachtigde van het CBR aanwezig waren.

De rechtbank stelt vast dat het CBR een melding van de politie ontving, die leidde tot het vermoeden dat eiseres niet voldeed aan de geschiktheidseisen voor het besturen van een motorrijtuig. Dit vermoeden was gebaseerd op een incident op 7 augustus 2023, waarbij eiseres onder invloed van alcohol een voertuig bestuurde. Het gemeten ademalcoholgehalte was 950 μg/l (2,185 ‰). Eiseres werd verplicht om mee te werken aan een geschiktheidsonderzoek, waaruit de diagnose alcoholmisbruik naar voren kwam. De keuringsarts concludeerde dat eiseres ongeschikt was om een motorrijtuig te besturen, wat het CBR leidde tot de ongeldigverklaring van haar rijbewijs.

De rechtbank oordeelt dat het CBR op basis van de rapportage van de keuringsarts voldoende gronden had om te concluderen dat eiseres ongeschikt was. De rechtbank wijst erop dat de diagnose alcoholmisbruik niet alleen op het hoge alcoholpromillage is gebaseerd, maar ook op andere factoren zoals tolerantie en onderrapportage van alcoholgebruik. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/1777

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. T. van Nimwegen),
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Launspach).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het CBR om het rijbewijs van eiseres ongeldig te verklaren. Het CBR heeft het aan haar afgegeven rijbewijs ongeldig verklaard bij primair besluit van 13 november 2023 en dit besluit in stand gelaten met het bestreden besluit van 9 januari 2024.
1.1.
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 5 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het CBR.
De rechtbank gaat in haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden
2. Het CBR heeft een schriftelijke mededeling van de politie ontvangen die heeft geleid tot het vermoeden dat eiseres niet meer voldeed aan de geschiktheidseisen om een motorrijtuig te kunnen besturen. Aanleiding voor deze mededeling was dat eiseres op 7 augustus 2023 een motorrijtuig heeft bestuurd, terwijl zij onder invloed van alcohol was. Het gemeten ademalcoholgehalte bedroeg 950 μg/l (2,185 ‰). Het CBR heeft eiseres bij besluit van 21 augustus 2023 verplicht om medewerking te verlenen aan een onderzoek naar haar geschiktheid. Eiseres heeft het onderzoek ondergaan. De keuringsarts heeft in de opgemaakte rapportage geconcludeerd dat op basis van alle relevante gegevens in hun onderlinge samenhang de diagnose alcoholmisbruik gesteld kon worden. Op grond van deze in de rapportage gestelde diagnose is eiseres volgens het CBR ongeschikt om een motorrijtuig te besturen. Het CBR heeft daarop op 13 november 2023 het rijbewijs van eiseres ongeldig verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het besluit om het rijbewijs van eiseres ongeldig te verklaren. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat is het (wettelijk) kader?
5. Op grond van artikel 130, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) doet een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen persoon zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR indien bij hem een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van motorrijtuigen. De mededeling dient de feiten en omstandigheden te bevatten die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Indien een schriftelijke mededeling is gedaan, besluit het CBR op grond van artikel 131, eerste lid van de WVW 1994 tot oplegging van een educatieve maatregel of een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid. Aan een opgelegde maatregel dient de betrokkene medewerking te verlenen op grond van artikel 132, eerste lid van de WVW 1994.
Artikel 27 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 schrijft voor dat het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs als de uitslag van het onderzoek inhoudt dat betrokkene niet voldoet aan de bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling) vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen. De Regeling geeft als ministeriële regeling invulling aan dat wat de WVW 1994 open laat. Paragraaf 8.8 van de Regeling schrijft voor dat voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen een specialistisch rapport is vereist. Personen die misbruik maken van alcohol en drugs zijn zonder meer ongeschikt. Indien aannemelijk of aantoonbaar is dat betrokkene gestopt is met het misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te passeren voordat die persoon door middel van een herkeuring (op basis van een specialistisch rapport) geschikt kan worden geacht. Paragraaf 8.8 van de Regeling schrijft ook voor dat een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gelet op de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
Heeft het CBR het rijbewijs op goede gronden ongeldig verklaard?
6. Eiseres stelt dat de diagnose alcoholmisbruik alleen is gebaseerd op het gemeten hoge ademalcoholgehalte. Eiseres vindt dat dat alleen onvoldoende is om de diagnose te kunnen dragen. Daarnaast is eiseres van mening dat het CBR het besluit onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd, omdat er sprake is van een belastend besluit en het (nog meer dan bij een ‘normaal’ besluit) aan het CBR is om zijn besluit gedegen te onderbouwen.
6.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres met te veel alcohol op heeft gereden. Ook het gemeten alcoholpromillage staat niet ter discussie. Partijen verschillen van mening over de vraag of het CBR op basis van het onderzoek van de keuringsarts heeft kunnen concluderen dat eiseres ongeschikt is en ten gevolge daarvan heeft kunnen besluiten tot het ongeldig verklaren van haar rijbewijs.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat het CBR op grond van het onderzoek van de keuringsarts heeft kunnen concluderen dat eiseres ongeschikt is voor het besturen van een motorrijtuig. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De keuringsarts heeft in zijn Verslag van Bevindingen (hierna: de rapportage) de diagnose alcoholmisbruik gesteld. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de ABRvS) kan misbruik van alcohol worden vastgesteld op basis van alle beschikbare medische en niet-medische gegevens. [1] De keuringsarts heeft zijn diagnose, zo blijkt uit de rapportage, gebaseerd op een aantal samenhangende factoren: tolerantie, onderrapportage, benodigdheid van het rijbewijs voor werk/sociale verplichtingen en gebruik van medicatie.
6.3.
De keuringsarts heeft door middel van het stellen van vragen beoordeeld of eiseres tolerantie heeft opgebouwd ten aanzien van alcohol(houdende) dranken. Eiseres heeft op de vraag wanneer zij een effect merkte van de alcohol geantwoord dat dat (pas) na inname van drie AE (alcoholische eenheden) was. Dat eiseres deze vraag niet goed heeft begrepen en in de vooronderstelling verkeerde dat haar gevraagd werd naar het moment waarop zij zich aangeschoten voelde, acht de rechtbank niet aannemelijk. Daarbij komt dat eiseres de rapportage toegestuurd heeft gekregen en de mogelijkheid heeft gekregen om eventuele feitelijke onjuistheden in de rapportage te corrigeren. Van deze mogelijkheid heeft eiseres geen gebruik gemaakt. De mogelijkheid dat zij de vraag verkeerd heeft begrepen komt daarom voor rekening en risico van eiseres. De keuringsarts heeft in de diagnose ook meegewogen dat eiseres kennelijk in staat was om met een alcoholpromillage van 2,185 ‰ haar auto te besturen, wat volgens de keuringsarts impliceert dat eiseres een tolerantie had opgebouwd. Het feit dat een medeweggebruiker de politie heeft gebeld over het (gevaarlijke) slingerende rijgedrag van eiseres, hoefde de keuringsarts niet tot de conclusie te leiden dat eiseres geen tolerantie had. [2] De omstandigheid dat aan het rijgedrag te zien is dat een bestuurder (mogelijk) onder invloed rijdt, maakt namelijk niet dat er geen sprake kan zijn van tolerantie. Daarnaast heeft eiseres ten overstaan van de politie verklaard dat zij zich goed in staat voelde om een auto te besturen, omdat zij anders bij haar vriendin zou zijn blijven logeren. Dat eiseres overmoedig was, zoals zij ter zitting heeft verteld, en dat dit juist aantoont dat eiseres geen tolerantie had, volgt de rechtbank niet. Gelet op de uitgebreide rapportage is de rechtbank van oordeel dat eiseres ten aanzien van de tolerantie voldoende bevraagd is en dat de rapportage voldoet aan de eisen die daaraan gesteld zijn, zodat het CBR zijn besluit kon baseren op de bevindingen in de rapportage.
6.4.
Aan de diagnose alcoholmisbruik is ook onderrapportage van alcoholgebruik ten grondslag gelegd. Tijdens het onderzoek heeft eiseres verklaard een sociaal drinker te zijn en gemiddeld één dag per week tussen de twee en acht AE dronk. De keuringsarts heeft geconcludeerd dat dit alcoholgebruik niet eensluidend is met het hoge alcoholpromillage dat eiseres had toen ze werd aangehouden. Daarnaast heeft eiseres tijdens het onderzoek geen verklaring gegeven voor het verschil tussen het door haar opgegeven (normale) alcoholgebruik en haar alcoholgebruik op de dag dat zij is aangehouden. Uit de combinatie van een dermate hoog alcoholpromillage en het feit dat eiseres nog in staat bleek om haar auto te besturen, blijkt volgens de keuringsarts dat sprake is van onderrapportage. Van een eenmalige uitschieter kan volgens de keuringsarts geen sprake zijn, omdat eiseres dan niet (enigszins) in staat kan zijn geweest om haar auto te besturen. Ter zitting heeft eiseres alsnog een uitleg gegeven voor het verschil tussen haar normale alcoholgebruik en het alcoholgebruik op de dag dat zij is aangehouden. Eiseres heeft verklaard dat haar inschatting tijdens het onderzoek gebaseerd was op een borrel met vrienden die ofwel ’s middags ofwel ’s avonds is, maar dat zij de dag van de aanhouding vanaf ’s middags tot ’s nachts bij een vriendin is geweest en gedurende die periode heeft gedronken. Deze uitleg maakt naar oordeel van de rechtbank niet dat de keuringsarts de conclusie, namelijk dat sprake is van onderrapportage, niet had kunnen trekken. Ten opzichte van een, zoals eiseres ter zitting verklaarde, normaal gebruik van 4 à 5 AE per keer dat zij dronk, is een alcoholinname van plusminus 13 AE (door de gemachtigde van eiseres afgeleid uit het alcoholpromillage van 2,185 ‰) zodanig hoog dat de rechtbank van oordeel is dat de conclusie van de keuringsarts te volgen is, namelijk dat van een eenmalige uitschieter niet gesproken kan worden en dat sprake is van onderrapportage.
6.5.
Uit de rapportage blijkt dat de keuringsarts naast de geconstateerde tolerantie en onderrapportage ook andere feiten en omstandigheden heeft betrokken in zijn beoordeling, zoals het feit dat eiseres medicatie gebruikt waarbij (deze mate van) alcoholgebruik gecontra-indiceerd is en het feit dat eiseres haar rijbewijs nodig heeft voor werk en andere (sociale) verplichtingen. Ten aanzien van deze feiten en omstandigheden heeft het CBR ter zitting toegelicht dat volgens hem de in de rapportage geconstateerde tolerantie en onderrapportage voldoende zijn om de gestelde diagnose alcoholmisbruik te dragen. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat deze feiten en omstandigheden geen verband houden met de diagnose en om die reden niet onderbouwend gebruikt hadden mogen worden door de keuringsarts. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de keuringsarts de feiten en omstandigheden, zeker in onderlinge samenhang beschouwd, kunnen betrekken in de rapportage ter onderbouwing van de gestelde diagnose. Dat eiseres geen weloverwogen keuze heeft gemaakt voordat zij ’s nachts dronken haar auto instapte, betekent niet dat de omstandigheid dat eiseres haar werk en andere (sociale) verplichtingen riskeerde door met alcohol op te rijden niet aan haar kan worden tegengeworpen en dat dit risico niet kan worden betrokken in de diagnostisering door de keuringsarts. [3]
6.6.
De rechtbank is van oordeel dat de rapportage waarop het CBR zijn besluit heeft gebaseerd voldoende deugdelijk gemotiveerd is. De gronden waarmee de keuringsarts de diagnose heeft onderbouwd kunnen de diagnose dragen. Het CBR heeft aan de hand van de rapportage en de daarin gestelde diagnose kunnen concluderen dat eiseres ongeschikt was om een motorrijtuig te besturen. Omdat het CBR dit kon concluderen, heeft het ten gevolge daarvan ook kunnen besluiten tot het ongeldig verklaren van het rijbewijs van eiseres. Uit de combinatie van paragraaf 8.8 van de Regeling, artikel 27 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 en artikel 134, derde lid van de WVW 1994 volgt de dwingendrechtelijke bevoegdheid voor het CBR om het rijbewijs van eiseres ongeldig te verklaren.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat er voor eiseres niets verandert. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.M.J.C. Paijmans, rechter, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier, op 22 augustus 2024 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994)
Artikel 130, eerste lid van de WVW 1994
1.
Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Artikel 131, eerste en derde lid van de WVW 1994
1.
Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
a.
oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
b.
een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.
3
Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid.
Artikel 132, eerste lid van de WVW 1994
1.
Behoudens de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitzonderingen is diegene verplicht zijn medewerking te verlenen aan de opgelegde maatregel, die zich:
a.
ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel a, dient te onderwerpen aan een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
b.
ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel b, dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Artikel 133, eerste lid van de WVW 1994
1.
In de in artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel b, bedoelde gevallen legt het CBR bij het in dat artikel bedoelde besluit betrokkene de verplichting op zich te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.
Artikel 134, tweede en derde lid van de WVW 1994
2.
Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
3.
Indien het CBR voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, deelt het dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen. De aan dit tweede onderzoek verbonden kosten, waarvan de hoogte door het CBR wordt vastgesteld, komen ten laste van betrokkene. De artikelen 132 en 133 alsmede het eerste en het vierde lid van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing. De in de eerste volzin bedoelde mededeling wordt niet gedaan, indien het rijbewijs van de houder inmiddels op grond van artikel 123b ongeldig is geworden.
Regeling eisen geschiktheid 2000
8.8.
Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 27
Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde lid, van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene:
niet de rijvaardigheid bezit voor de desbetreffende categorie of categorieën motorrijtuigen;
niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ABRvS 22 april 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI1828.
2.Zie bijvoorbeeld ABRvS 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1339.
3.Zie ook vaste rechtspraak van de ABRvS, zoals ABRvS 6 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:923 en ABRvS 8 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1096.