ECLI:NL:RVS:2015:1096

Raad van State

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
201405806/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na alcoholmisbruik en geschiktheidseisen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 26 mei 2014 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het CBR had op 9 augustus 2013 het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard, omdat er vermoedens bestonden dat hij niet meer voldeed aan de eisen van rijvaardigheid en geschiktheid. Dit vermoeden was gebaseerd op een aanhouding op 20 augustus 2012, waarbij een hoog alcoholpromillage werd vastgesteld. Na een onderzoek door het CBR, uitgevoerd door een arts en een psychiater, werd geconcludeerd dat er voldoende aanwijzingen waren voor alcoholmisbruik. De rechtbank oordeelde dat het CBR terecht had gehandeld door het rijbewijs ongeldig te verklaren.

In hoger beroep betoogde [appellant] dat de rechtbank niet had onderkend dat er een recidiefvrije periode van bijna een jaar was verstreken en dat de diagnose alcoholmisbruik niet voldoende was onderbouwd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 18 februari 2015. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de diagnose alcoholmisbruik was gebaseerd op voldoende bewijs en dat er geen grond was om te twijfelen aan de conclusies van de keurend arts en psychiater. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het CBR het verslag van bevindingen van 5 juli 2013 terecht aan zijn besluit ten grondslag had gelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van de geschiktheidseisen voor het besturen van motorrijtuigen en de rol van het CBR in het waarborgen van de verkeersveiligheid. De Afdeling concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

201405806/1/A1.
Datum uitspraak: 8 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 mei 2014 in zaak nr. 14/509 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 9 augustus 2013 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard voor alle categorieën.
Bij besluit van 13 december 2013 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 mei 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. T.P. Schut, advocaat te Amsterdam, en het CBR, vertegenwoordigd door drs. M.M. van Dongen, werkzaam bij het CBR, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) doen, indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Ingevolge artikel 131, eerste lid, besluit het CBR, indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid,
b. oplegging van een alcoholslotprogramma, of
c. een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Ingevolge artikel 134, eerste lid, stelt het CBR zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de bevindingen van de deskundige of deskundigen, de uitslag van het onderzoek vast. Van deze uitslag doet het CBR mededeling aan betrokkene. Indien een of meer deskundigen bij hun bevindingen hebben aangetekend dat inzage daarvan naar hun oordeel kennelijk ernstig nadeel voor betrokkene zou opleveren, deelt het CBR de bevindingen schriftelijk mede aan de door betrokkene aangewezen vertrouwensarts.
Ingevolge het tweede lid besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
Ingevolge artikel 27, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde lid (lees: tweede lid), van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling) worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Ingevolge paragraaf 8.8 "Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)" is voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen een specialistisch rapport vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport- geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
2. Vast staat dat [appellant] op 20 augustus 2012 is aangehouden door de regiopolitie Amsterdam-Amstelland. Daarvan heeft de regiopolitie op 27 augustus 2012 een mededeling gedaan aan het CBR, als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de WVW 1994, dat het vermoeden bestaat dat [appellant] niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van categorie B van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is vereist. De mededeling is gebaseerd op de omstandigheid dat bij [appellant] op 20 augustus 2012 een adem-alcoholgehalte van 615 µg/l is geconstateerd terwijl hij een motorrijtuig had bestuurd. Tevens is hij in de voorafgaande periode van vijf jaar eerder aangehouden, te weten op 25 juli 2008, terzake het weigeren van de medewerking aan een onderzoek naar het adem-alcoholgehalte.
3. Naar aanleiding van de mededeling van de regiopolitie heeft het CBR aan [appellant] een onderzoek naar de geschiktheid opgelegd. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 25 mei 2013 en is uitgevoerd door J.W. van Werkum, arts, en D.S. Scheepens, psychiater. Het onderzoek heeft bestaan uit anamneses en een psychiatrisch, lichamelijk en laboratoriumonderzoek. In het verslag van bevindingen van 5 juli 2013 hebben de betrokken keurend arts en de psychiater geconcludeerd dat voldoende aanwijzingen aanwezig zijn om te concluderen dat er ten tijde van de laatste aanhouding op 20 augustus 2012 sprake was van alcoholmisbruik volgens de DSM-IV-TR, en dat tevens op basis van alle relevante gegevens de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik in ruime zin gesteld kan worden. Volgens de keurend arts en de psychiater is verder aannemelijk dat [appellant] sinds 21 augustus 2012 is gestopt met het alcoholmisbruik.
Het CBR heeft vervolgens het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard op grond van paragraaf 8.8 van de bijlage van de Regeling.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat een recidiefvrije periode van nagenoeg een jaar is gepasseerd, nu de psychiater in zijn onderzoek op 5 juli 2013 heeft geconstateerd dat het alcoholgebruik is gestopt sinds zijn aanhouding op 20 augustus 2012. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de diagnose alcoholmisbruik uitsluitend is gebaseerd op de speciële anamnese en dat die ten onrechte niet wordt ondersteund door andere elementen. Volgens hem is de vaststelling van de diagnose onvoldoende concludent en had het CBR zich daarop niet mogen baseren. Hij voert tevens aan dat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, zodat hij de vragen van de psychiater niet goed heeft begrepen.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 1 augustus 2012 in zaak nr. 201110300/1/A3), bestaat in een geval waarin de diagnose alcoholmisbruik is gesteld, slechts aanleiding om de ongeldigverklaring niet in stand te laten indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren.
4.2. Het verslag van bevindingen van 5 juli 2013 bevat de resultaten van de anamneses, het lichamelijk, psychiatrisch en laboratoriumonderzoek. De betrokken artsen hebben geconcludeerd dat voldoende aanwijzingen aanwezig zijn om te concluderen dat er ten tijde van de laatste aanhouding op 20 augustus 2012 sprake was van alcoholmisbruik volgens de DSM-IV-TR, en dat tevens op basis van alle relevante gegevens de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik in ruime zin gesteld kan worden. Daaraan is ten grondslag gelegd dat [appellant] in de maanden januari en februari 2009 een EMA-cursus heeft gevolgd. Ondanks het volgen van de cursus is hij wederom onder invloed van alcohol aangehouden als bestuurder van een motorvoertuig. Ondanks dat de EMA niet is gevolgd in het jaar voor de aanhouding is wel sprake van een klinisch beeld waarvan de verschijnselen persisteren en ernstig zijn, reden om de DSM-IV-TR diagnose alcoholmisbruik te stellen en is ook sprake van alcoholmisbruik in ruime zin. Er is waarschijnlijk sprake van onderrapportage van het alcoholmisbruik, omdat het opgegeven alcoholgebruik niet overeenkomt met het alcoholgebruik ten tijde van de aanhouding. Verder bestaat een aanwijzing voor alcoholmisbruik, omdat [appellant] het rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en hij door onder invloed te rijden problemen met betrekking tot het werk riskeerde. Verder voelde [appellant] zich goed in staat te rijden met een verhoogd promillage, hetgeen een aanwijzing is voor een verhoogde tolerantie. Een aanwijzing hiervoor is tevens dat [appellant] met een verhoogd promillage een flinke afstand heeft gereden. [appellant] heeft een verhoogd BMI, hetgeen kan wijzen op een chronisch overmatig alcoholgebruik, maar dit kan ook verhoogd zijn door andere redenen. Hij is binnen een sociaal drinkpatroon twee keer aangehouden, hetgeen anamnetisch alcoholgebruik minder aannemelijk maakt. De eerste aanhouding voor rijden onder invloed heeft niet geleid tot een gedragsverandering. Het persisteren van dit gedrag is tevens een aanwijzing voor alcoholmisbruik.
4.3. Anders dan [appellant] betoogt, bestaat geen grond voor het oordeel dat een recidiefvrije periode van nagenoeg een jaar is verstreken. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de keurend arts heeft vermeld dat aannemelijk lijkt dat [appellant] met het alcoholmisbruik is gestopt sinds 21 augustus 2012, maar dat het onderzoek heeft plaatsgevonden op 25 mei 2013, waarvan de resultaten zijn verzonden op 5 juli 2013. Sinds de aanhouding op 21 augustus 2012 was derhalve ten tijde van de onderzoeksdatum niet nagenoeg een jaar verstreken.
Voorts geldt, zoals volgt uit hetgeen hiervoor in 4.2 is overwogen, dat de keurend arts en de psychiater tot de diagnose alcoholmisbruik zijn gekomen op grond van zowel de eerder opgelegde EMA als op grond van de geconstateerde verhoogde tolerantie en de omstandigheid dat [appellant] het alcoholmisbruik mogelijk bagatelliseert. De rechtbank heeft daarom terecht geen grond gezien voor het oordeel dat voor de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin geen ondersteunende elementen bestaan.
Er bestaat voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de in het verslag van bevindingen neergelegde resultaten onjuist zijn, omdat [appellant] de Nederlandse taal onvoldoende beheerst en hij de vragen tijdens de keuring daarom niet heeft begrepen. Daarbij wordt in aanmerking genomen, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, dat in de mededeling van de regiopolitie van 27 augustus 2012, het proces-verbaal van verhoor van 20 augustus 2012 en het verslag van bevindingen van 5 juli 2013 is weergegeven dat [appellant] de Nederlandse taal voldoende beheerst. Gesteld nog gebleken is dat hij op enig moment heeft aangegeven dat hij de taal onvoldoende beheerste om de strekking van de vragen te begrijpen.
4.4. Gelet op het vorenstaande leidt het door [appellant] aangevoerde niet tot het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het CBR het verslag van bevindingen van 5 juli 2013 niet aan het in beroep bestreden besluit ten grondslag mocht leggen.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J. van den Berg, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Van den Berg
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015
651.