ECLI:NL:RBZWB:2024:5816

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
24/1646
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na besluit college na beroep wegens niet tijdig beslissen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 augustus 2024, wordt het verzoek van verzoeker om een proceskostenveroordeling tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk beoordeeld. Verzoeker had eerder een beroep ingesteld wegens niet tijdig beslissen, maar trok dit beroep in nadat het college op 9 februari 2024 alsnog een besluit had genomen. De rechtbank oordeelt dat het college hiermee tegemoet is gekomen aan verzoeker, wat leidt tot een veroordeling in de proceskosten. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe en kent een vergoeding van € 437,50 toe aan verzoeker, die door het college moet worden betaald. Daarnaast is het college verplicht om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 187,- te vergoeden. De rechtbank concludeert dat het college niet kan volhouden dat er geen sprake is van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/1646

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: [gemachtigde 1] ),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk, het college
(gemachtigde: [gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoeker om een veroordeling van het college in de proceskosten. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn beroep wegens niet tijdig beslissen. Hij heeft het beroep ingetrokken omdat het college op 9 februari 2024 alsnog heeft besloten.
1.1.
De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Het college heeft de rechtbank meegedeeld dat naar zijn mening geen sprake is van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.2.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is het college aan verzoeker tegemoetgekomen?
4. De rechtbank moet dus beoordelen of het college geheel of gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoetgekomen.
4.1.
Deze rechtbank heeft in haar eerdere uitspraak van 23 oktober 2023 het college opgedragen om binnen twee weken na de dag van verzending van die uitspraak een besluit te nemen. [3] Op 5 februari 2024 heeft verzoeker (opnieuw) beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen. Het college heeft op 9 februari 2024 alsnog een besluit genomen.
4.2.
Het college is van mening dat er geen sprake is van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb. Hij stelt zich op het standpunt dat het beroep niet tot een gegrondverklaring had kunnen leiden, omdat er niet gebleken is van nieuwe feiten of omstandigheden dan wel een relevante wijziging van het recht. Nu in dit tweede beroep niet tijdig beslissen expliciet wordt verzocht om een substantieel hogere dwangsom per dag dan in de uitspraak van 23 oktober 2023 is opgelegd, is volgens het college feitelijk sprake van een verzoek om herziening van de uitspraak van 23 oktober 2023, waartegen de Awb zich verzet.
4.3.
De rechtbank kan het college niet volgen in zijn stelling. Anders dan het college stelt, is geen sprake van een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak. De eerdere uitspraak ging over niet tijdig beslissen binnen de beslistermijn voor de aanvraag. In het tweede beroep lag de vraag voor of tijdig is beslist binnen de door de rechtbank gestelde termijn in de uitspraak van 23 oktober 2023.
4.4.
Met het alsnog beslissen op 9 februari 2024 is aan het beroep van verzoeker tegemoetgekomen. De rechtbank is niet gebleken van een situatie vergelijkbaar met die in de zaak van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvB) van 6 juli 2005 [4] .
4.5.
Nu het alsnog nemen van een reëel besluit hangende de procedure tegen het uitblijven van een tijdig besluit moet worden aangemerkt als tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb, bestaat er aanleiding om met analoge toepassing van dit artikel het college te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van zijn beroep wegens het niet tijdig beslissen.
Welk bedrag aan proceskosten moet het college aan verzoeker vergoeden?
5. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe. Verzoeker krijgt een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze kosten worden op grond van Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 437,50, waarbij voor de in aanmerking te brengen proceshandelingen van de gemachtigde van eisers één punt met een waarde van € 875,- wordt toegekend (voor het indienen van het beroepschrift). Het gewicht van de zaak is bepaald op licht (wegingsfactor 0,5) omdat het bij dit beroep uitsluitend gaat om het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de wegingsfactor, die gebruikelijk gehanteerd wordt voor een beroep niet tijdig beslissen.
Krijgt verzoeker een vergoeding van het griffierecht?
6. De rechtbank wijst erop dat het college verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 187,- te vergoeden. [5] Verzoeker moet zich hiervoor dan ook tot het college wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het college tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan de gemachtigde van verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van J. Boer-IJzelenberg, griffier, op 15 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 oktober 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:7366.
4.Vindplaats JB 2005/260.
5.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.