ECLI:NL:RBZWB:2024:58

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
5 januari 2024
Zaaknummer
AWB- 21_3163
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van WIA-uitkering na arbeidsongeval

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, die als teamleider werkzaam was, raakte op 31 januari 2017 ernstig gewond door een arbeidsongeval met een vorkheftruck, wat leidde tot een amputatie van zijn linker onderbeen en andere blijvende klachten. Het UWV heeft in eerdere besluiten vastgesteld dat eiser 100% arbeidsongeschikt is, maar heeft hem per 1 april 2021 geen recht meer gegeven op een IVA-uitkering, maar op een loongerelateerde loonaanvullingsuitkering. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend, stellende dat hij ten onrechte niet in aanmerking is gebracht voor een IVA-uitkering.

De rechtbank heeft het procesverloop en de besluiten van het UWV beoordeeld, waarbij het UWV in zijn besluiten heeft aangegeven dat de arbeidsongeschiktheid van eiser niet duurzaam is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig is uitgevoerd en dat de UWV-artsen op de hoogte waren van eisers medische situatie. Eiser heeft echter geweigerd mee te werken aan een door de rechtbank ingeschakelde deskundige, wat de rechtbank als onvoldoende onderbouwd heeft aangemerkt.

Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat het UWV zich op het standpunt mocht stellen dat er bij eiser met ingang van 1 april 2021 geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3163 WIA

uitspraak van 4 januari 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] (eiser), te [plaats] , gemachtigde: mr. P. Leemans,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 26 november 2020 (primair besluit I) heeft het UWV bepaald dat eiser 100% arbeidsongeschikt is, en dat hij tot 1 april 2021 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. Vanaf deze datum heeft hij geen recht meer op een uitkering.
In een besluit van 7 december 2020 (primair besluit II) heeft het UWV bepaald dat eiser ongewijzigd voor 100% arbeidsongeschikt is, en dat hij met ingang van 1 april 2021 recht heeft op een loongerelateerde loonaanvullingsuitkering.
In een besluit van 16 juni 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV eisers bezwaren tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. In een besluit van 20 augustus 2021 heeft het UWV het bestreden besluit gewijzigd, enkel voor zover dit betrekking heeft op de bezwaren tegen primair besluit I. Deze bezwaren zijn alsnog niet-ontvankelijk verklaard, omdat primair besluit I is ingetrokken bij een besluit van 7 december 2021. In een brief van 12 november 2021 heeft eiser zijn beroep vervolgens ingetrokken, voor zover dit betrekking heeft op de beslissing op de bezwaren tegen primair besluit I.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 21 september 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV werd vertegenwoordigd door mr. M. Reitsma. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om – nadat beide partijen hiermee hebben ingestemd – een deskundige de opdracht te geven om eiser te onderzoeken en rapport uit te brengen aan de hand van vragen van de rechtbank.
Eiser heeft in een brief van 26 juli 2023 te kennen gegeven dat hij (toch) niet wenst mee te werken aan een onderzoek van een deskundige die door de rechtbank wordt ingeschakeld. De rechtbank heeft partijen vervolgens gevraagd of zij behoefte hebben om te worden gehoord op een nadere zitting. Na het uitblijven van een reactie op deze vraag heeft de rechtbank het onderzoek gesloten op 8 december 2023.

OverwegingenRelevante feiten en omstandigheden

1. Eiser is werkzaam is geweest als [teamleider] voor gemiddeld 39,96 uur per week. Hij is uitgevallen op 31 januari 2017, toen hij tijdens de uitoefening van zijn werk betrokken raakte bij een ernstig arbeidsongeval met een vorkheftruck. Hierdoor heeft eiser fors invaliderend letsel opgelopen. Daarbij is het linker onderbeen geamputeerd, en zijn pijnklachten, beperkingen aan de rechterschouder en psychische klachten ontstaan.
Eiser heeft op 10 januari 2019 een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het UWV heeft aan eiser in een besluit van 14 maart 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend met ingang van 1 april 2019. Eisers mate van arbeidsongeschiktheid is per deze datum vastgesteld op 100%. Eiser is per 1 april 2019 in aangepast werk blijven werken bij zijn eigen werkgever.
In de onder het procesverloop opgenomen besluitvorming heeft het UWV bepaald dat eiser met ingang van 1 april 2021 recht heeft op een loongerelateerde loonaanvullingsuitkering. Volgens het UWV is eiser vanaf die datum weliswaar volledig arbeidsongeschikt, maar kunnen niet al zijn arbeidsbeperkingen duurzaam worden geacht.
Eisers standpunt
3. Volgens eiser heeft het UWV hem met ingang van 1 april 2021 ten onrechte niet in aanmerking gebracht voor een uitkering volgens de Inkomensvoorziening volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA). Op wat hij aanvoert ter onderbouwing van zijn standpunt wordt – voor zover relevant – in het hiernavolgende ingegaan.
Relevante regelgeving
4. In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeids-ongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder 'duurzaam' als bedoeld in het eerste lid verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Ingevolge het derde lid wordt onder 'duurzaam' mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Het medisch onderzoek van het UWV
5. [UWV-arts] heeft eisers dossier bestudeerd, en eiser lichamelijk en psychisch onderzocht op een spreekuur op 14 oktober 2020. De UWV-arts stelt in zijn rapport van 27 oktober 2020 dat eiser ondanks de behandelingen nog restklachten en belemmeringen ervaart. Het is invoelbaar en begrijpelijk dat eiser energetische beperkingen ervaart, maar op basis van de standaard duurbelasting in arbeid kan op energetische gronden geen urenbeperking van 20 uur per week worden aangenomen. Eiser kan wel beperkt worden geacht voor 6 uur per dag en 30 uur per week in lichte werkzaamheden. Hij is beperkt met betrekking tot het gebruiken van het bewegings- en houdingsapparaat, en aangewezen op werk met weinig stress. De belastbaarheid zoals beschreven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 18 februari 2019 is nog geldig. Eiser is verder aangewezen op werkzaamheden zonder veelvuldige storingen. Verder moet rekening worden gehouden met verminderde conflicthantering. Knielen is beperkt. Ook moet eiser de gelegenheid krijgen om zijn werkzaamheden te onderbreken om de belasting overdag te beperken. Afwisseling van houding is aangewezen. Eiser gaat een gerichte behandeling volgen, waardoor volgens de UWV-arts verbetering van de belastbaarheid te verwachten is, met name in arbeidsuren en in het persoonlijke functioneren.
6. [verzekeringsarts b&b] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd, waaronder de in bezwaar ingebrachte medische informatie. Verder is eiser geobserveerd tijdens een hoorzitting op 2 juni 2021. Ook volgens de verzekeringsarts b&b is geen sprake van duurzaamheid van alle arbeidsbeperkingen. Zij stelt dat wat eiser aanvoert in de bezwaarfase en de door hem ingebrachte medische stukken niet leiden tot een andere conclusie. De verzekeringsarts b&b volgt eiser niet in zijn stelling dat de primaire UWV-arts niet heeft gemotiveerd in hoeverre concreet verbetering te verwachten is of zou zijn. Er werden voor de ontstane psychische stoornis per datum in geding beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren vastgesteld, en daarvoor werd rond de datum in geding ook therapie gestart. Volgens de verzekeringsarts b&b kan dan verbetering en toename van mogelijkheden worden verwacht. Over de in bezwaar ingebrachte medische gegevens overweegt de verzekeringsarts b&b dat [traumachirurg] enkel stelt dat deze geen verandering op zijn vakgebied verwacht, dus niet in het algemeen. Hij adviseert behandeling van de psychische problematiek om eiser een goede kans te geven op psychische aanvaarding en mogelijk herstel en het onderzoeken van de mogelijkheid van een osteo-integratie. Verder geeft de arbo-arts een oordeel over de verwachtingen van hervatting van werk bij de eigen werkgever, maar niet over blijvende arbeidsongeschiktheid in het algemeen. De psycholoog noemt in haar schrijven geen psychiatrisch ziektebeeld (meer). De nadruk ligt op onwel-bevinden bij 'de onzekerheid over de toekomst'. Dit beeld kan echter geen reden zijn om nog arbeidsbeperkingen wegens ziekte vast te stellen. De verzekeringsarts b&b stelt verder dat op de datum in geding geen sprake was van progressieve of stabiele ziektebeelden zonder behandelingsmogelijkheden. Er is later ook een behandeling gestart. De kans op verbetering van de belastbaarheid in het jaar na datum in geding is dan ook minstens redelijk. De beperking dat eiser de gelegenheid moet krijgen om werkzaamheden te onderbreken om de belasting overdag te voorkomen en de specifieke eis aan afwisseling van houdingen zijn echter onvoldoende onderbouwd en duidelijk. De verzekeringsarts b&b heeft deze daarom laten vervallen. Bij gebruik van een rolstoel tijdens werk in de toekomst kan het lopen minder beperkt worden vastgesteld. Onder lopen wordt in het CBBS namelijk ook verstaan 'het zich per rolstoel verplaatsen'. De verzekeringsarts b&b heeft dit aangepast in een nieuwe FML van 11 juni 2021. Zij concludeert dat heroverweging in bezwaar niet leidt tot de noodzaak om af te wijken van het oordeel van de primaire arts over de vastgestelde duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen.

Waar gaat het in deze zaak over?

7. Partijen zijn verdeeld over de vraag of eiser in aanmerking had moeten worden gebracht voor een IVA-uitkering, wegens de aanwezigheid van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid. Meer specifiek is in geschil of het UWV zijn standpunt hierover correct en voldoende uitgebreid heeft onderbouwd. Volgens eiser is dit niet het geval, waarbij hij zich beroept op het rapport van [traumachirurg] van 9 december 2020, een oordeel van [bedrijfsarts] , en een advies van [medisch adviseur] van 12 augustus 2022.
Beoordeling door de rechtbank
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek van het UWV in beginsel op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De primaire UWV-arts heeft eisers dossier bestudeerd, en eiser lichamelijk en psychisch onderzocht op een spreekuur op 14 oktober 2020. De verzekeringsarts b&b heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd, waaronder de in bezwaar ingebrachte medische informatie. Verder is eiser geobserveerd tijdens een hoorzitting op 2 juni 2021. Hiermee beschikten zij over voldoende inzicht in eisers medische situatie. Uit de rapporten van de UWV-artsen blijkt verder dat zij op de hoogte waren van eisers orthopedische- en psychische klachten. Deze hebben zij ook kenbaar betrokken in hun beoordeling.
9. Uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 februari 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:682) volgt dat het bij de vraag naar de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen gaat om de toekomstige mogelijkheden tot arbeidsparticipatie en om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de betrokkene.
10. De rechtbank had twijfels bij de vraag of het standpunt van het UWV over de duurzaamheid van eisers beperkingen houdbaar is in het licht van de aangehaalde rechtspraak van de CRvB, en van wat eiser tegen dit standpunt heeft aangevoerd onder verwijzing naar medische stukken. Bij de beoordeling van de vraag of de duurzaamheid van eisers arbeidsbeperkingen goed is ingeschat, heeft de rechtbank daarom aanleiding gezien een deskundige (psychiater) van WPEX te benoemen om zich te laten adviseren over dit onderwerp. Eiser heeft in een brief van 26 juli 2023 echter te kennen gegeven dat hij niet wenst mee te werken aan een onderzoek van een door de rechtbank ingeschakelde deskundige.
11. De rechtbank wijst erop dat zij eisers gemachtigde bij brieven van 12 oktober 2022 en 13 juli 2023 onder verwijzing naar artikel 8:31 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) expliciet heeft gewezen op de verplichting om mee te werken aan het onderzoek door de psychiater. De rechtbank is van oordeel dat eiser weliswaar een invoelbare, maar geen geldige grond heeft aangevoerd om niet mee te werken aan het onderzoek. Op grond van artikel 8:31 van de Awb kan de bestuursrechter in dat geval de gevolgtrekkingen maken die haar geraden voorkomen. Dit betekent dat de twijfel, die de rechtbank aanleiding heeft gegeven een deskundige te benoemen, niet ten voordele van eiser wordt uitgelegd. De rechtbank houdt het er daarom voor dat het standpunt van het UWV over de duurzaamheid van eisers beperkingen niet onjuist is. De dossierstukken geven op zichzelf, zonder een beoordeling door een onafhankelijke deskundige, onvoldoende aanleiding voor een andere conclusie. De enkele omstandigheid dat het UWV in een beslissing van 7 december 2022 aan eiser met ingang van 22 mei 2022 (alsnog) een IVA-uitkering heeft toegekend geeft daar evenmin aanleiding toe, nu genoemde datum meer dan een jaar na de datum in geding ligt.
Conclusie en gevolgen
12. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het UWV zich op het standpunt mocht stellen dat bij eiser met ingang van 1 april 2021 geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid. Dit betekent dat het UWV terecht heeft besloten om eiser per genoemde datum in aanmerking te brengen voor een loongerelateerde loonaanvullingsuitkering, en geen IVA-uitkering.
13. Het beroep van eiser is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 4 januari 2024 gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.