In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 augustus 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 2 december 2022 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een horecapand in Breda, vastgesteld op €345.000 per 1 januari 2022. Belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardebepaling en de daaropvolgende aanslagen in de onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld en dat de aanslag OZB niet onterecht is. De rechtbank heeft de argumenten van belanghebbende, waaronder de huurwaardekapitalisatiemethode en de invloed van de coronapandemie, beoordeeld en verworpen.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld over de schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase bedraagt twee jaar, maar de rechtbank deed uitspraak na meer dan twee jaar, waardoor de redelijke termijn met vijf maanden is overschreden. De rechtbank heeft besloten dat belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding van €50, die door de heffingsambtenaar en de Staat der Nederlanden moet worden betaald. De rechtbank heeft ook de proceskostenvergoeding vastgesteld op €218,75, die eveneens door beide partijen moet worden vergoed.
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd, en de verzoeken om schadevergoeding toegewezen.