ECLI:NL:RBZWB:2024:5759

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
24/3497
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag omgevingsvergunning voor het vervangen van een berging in de gemeente Altena

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 15 augustus 2024, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een omgevingsvergunning beoordeeld. Eisers, eigenaar van een perceel in de gemeente Altena, hadden een aanvraag ingediend voor het vervangen van een berging/bijgebouw. Het college van burgemeester en wethouders van Altena had deze aanvraag op 18 juli 2023 afgewezen, waarna eisers bezwaar maakten. Het college handhaafde de afwijzing met een nadere motivering op 29 februari 2024.

De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eisers en enkele getuigen aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan, dat per standplaats slechts één bijgebouw toestaat. Aangezien er al een boothuis op het perceel aanwezig is, is de aanvraag voor de berging niet uitvoerbaar. Bovendien oordeelt de rechtbank dat de berging niet in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening, omdat het college afdoende heeft gemotiveerd dat het bouwplan ongewenste verdichting en verstening veroorzaakt, wat haaks staat op de doelstellingen voor het behoud van de natuur in de omgeving.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de omgevingsvergunning door het college. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3497 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], uit [plaats 1], eisers

(gemachtigde: mr. R. Stiekema),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena, het college

(gemachtigde: mr. A.A. Kammer-Nieuwenhuizen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers over de weigering van een omgevingsvergunning voor het vervangen van een berging/bijgebouw aan de [adres] in [plaats 2], gelegen in de gemeente Altena.
1.1.
Het college heeft de aanvraag van eisers met het besluit van 18 juli 2023 afgewezen. Hiertegen hebben eisers bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 29 februari 2024 op het bezwaar van eisers heeft het college de afwijzing van de aanvraag met een nadere motivering in stand gelaten.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en [naam 1], partner van [eiser 1]. Namens het college waren aanwezig de gemachtigde, [naam 2] en [naam 3]. Eisers waren niet aanwezig.

Totstandkoming van het besluit

2. Eisers zijn sinds 2017 eigenaar van het perceel [adres] (bekend onder kadastrale aanduiding: [perceelnummer]) te [plaats 2].
2.1.
Op het perceel ligt een houten platform met daarop een houten berging aan de achterzijde van de woning. Deze ligt ongeveer 40 centimeter lager dan het vloerpeil van de woning.
2.2.
In 2023 hebben eisers de planken van het platform en de berging vervangen. Eisers gingen er van uit dat de berging een vergunningsvrij object was, zoals bedoeld in bijlage II van het destijds geldende Besluit omgevingsrecht. Het college heeft aan eisers medegedeeld dat er wel een vergunning vereist is voor de berging.
2.3.
Op 25 februari 2023 hebben eisers een legaliserende aanvraag gedaan voor het plaatsen van een bijgebouw op het perceel aan de [adres].
2.4.
De aanvraag voor de omgevingsvergunning is vervolgens afgewezen op 18 juli 2023. Daartegen hebben eisers bezwaar gemaakt.
2.5.
De bezwaarschriftencommissie (Vcab) heeft op 1 februari 2024 aan het college advies uitgebracht.
2.6.
Met het bestreden besluit heeft het college de afwijzing van de aanvraag onder aanvullende motivering in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep van eisers aan de hand van de beroepsgronden.
4. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Het bestreden besluit is een besluit genomen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden en is de Wabo ingetrokken. Omdat de aanvraag, die heeft geleid tot het bestreden besluit, is ingediend voor 1 januari 2024 (25 februari 2023), volgt uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet dat dit geschil moet worden beoordeeld aan de hand van het voor die datum geldende recht.
Is de berging in strijd met het bestemmingsplan?
5. Op de gronden waarop de berging is gerealiseerd, rust op grond van het bestemmingsplan ‘1e Herziening Plassengebied [plaats 2]’ de bestemming ‘seizoenrecreatie’.
5.1.
Op grond van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder d, van de planregels mag op de tot seizoenrecreatie bestemde gronden per standplaats ten hoogste één bijgebouw behorende bij toer- en stacaravans gebouwd worden van ten hoogste 10 m². Op grond van artikel 8, eerste lid, onder b, van de planregels bedraagt de oppervlakte per standplaats tenminste 150 m². Een standplaats is gedefinieerd als: een aaneengesloten stuk grond voor het plaatsen van een toer- of stacaravan, met de daarbij horende bebouwing.
5.2.
Het college stelde aanvankelijk dat de oppervlakte van het perceel te klein is om aangemerkt te worden als standplaats. Ter zitting heeft het college aangegeven van standpunt te zijn veranderd naar aanleiding van de uitspraak van deze rechtbank van 21 maart 2024. [1] Het college heeft na voornoemde uitspraak beleid vastgesteld waarin meer duidelijkheid is gegeven over de wijze van meten voor het aanduiden van een standplaats. Het beleid is echter na de beslissing op bezwaar gepubliceerd waardoor het college deze wijze van meting nog niet kon betrekken bij deze concrete zaak. Het college stelt zich daarom op het standpunt dat het perceel van eisers wel aangemerkt kan worden als standplaats. Eisers hebben dit standpunt verder niet weerlegd.
5.3.
Het college stelt zich vervolgens op het standpunt dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan op grond van artikel 8, tweede lid onder d van de planregels.
Op grond van dat artikel mag immers per standplaats ten hoogste één bijgebouw worden gebouwd. Op het perceel van eisers is al een boothuis van 17 m² gerealiseerd. Het college stelt daarom dat er een bijgebouw te veel is geplaatst.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat het college terecht heeft gesteld dat het bouwplan in strijd is met artikel 8, tweede lid onder sub d, van de planregels.
Is het realiseren van de berging uitvoerbaar?
6. Het college stelt zich op het standpunt dat het platform waarop de berging is gerealiseerd, ingericht en gebruikt wordt als vlonder. De vlonder is vergunningplichtig op grond van artikel 8, tweede lid onder f, van de planregels, omdat de maximale oppervlakte met 36,99 m² wordt overschreden. Het college ziet geen aanleiding om af te wijken van de planregels waardoor de vlonder niet gelegaliseerd kan worden. Hierdoor is volgens het college vast komen te staan dat de berging eveneens niet gelegaliseerd kan worden, omdat het bouwplan niet uitvoerbaar is.
6.1.
Eisers stellen dat het geen vlonder is maar een terras. De constructie is daarnaast niet van geringe omvang en wordt niet gebruikt om de steiger te bereiken.
6.2.
Op grond van rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) kan in het kader van een procedure tegen een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik een betoog over de uitvoerbaarheid van het project, alleen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat het college op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het project niet kan worden uitgevoerd. [2]
De rechtbank kan het betoog van het college volgen. De stelling van eisers dat het platform een terras is volgt de rechtbank niet om de volgende redenen. Op grond van artikel 1 onder u van de planregels wordt een vlonder gedefinieerd als: ‘constructie van geringe omvang ten behoeve van het bereiken van een steiger’. Na bestudering van de situatie stelt de rechtbank met het college vast dat de berging gebouwd is op een (illegale) vlonder. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het platform is gebouwd om de steiger te bereiken. Hiermee voldoet het houten platform aan de definitie zoals opgenomen in het bestemmingsplan. Verder heeft het college toegelicht dat de vlonder in strijd is gebouwd met de planregels en dat het college geen medewerking wil verlenen aan het verlenen van een omgevingsvergunning in afwijking van de planregels. Hiermee is de rechtbank van oordeel dat de berging niet uitvoerbaar is op de vlonder.
Is de berging in strijd met een goede ruimtelijke ordening?
7. Verder kan een aanvraag, die in strijd is met het bestemmingsplan, op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo slechts worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening.
Bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen, komt het college beleidsruimte toe en moet het de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
7.1.
Eisers hebben ter zitting gesteld dat de berging niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening omdat het versterken van natuurwaarden geen onderdeel uitmaakt van het perceel van eisers.
7.2.
Het college heeft een project ‘Een nieuwe lente voor de Veense Put’ opgesteld om de natuur op de Veense Put te versterken en te behouden. Het bouwplan past, volgens het college, niet binnen dat project. Zo veroorzaakt het bouwplan ongewenste verdichting en verstening, wat haaks staat op de doelstellingen voor het versterken van de natuur. Het college heeft hiermee met afdoende ruimtelijke argumenten onderbouwd waarom de berging geen gewenste bijdrage levert in het kader van de goede ruimtelijke ordening. Daarbij heeft het college het algemeen belang van het behoud van de aanwezige natuur afgewogen tegen het individuele belang van eisers bij het plaatsen van de berging. Het college heeft vervolgens een zwaarder gewicht toegekend aan het behoud van de natuur.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college afdoende gemotiveerd heeft waarom het bouwplan is strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
8. De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om niet mee te werken aan verlening van een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepsgronden slagen niet. Het college heeft op goede gronden de aanvraag voor een omgevingsvergunning afgewezen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Hooghiemstra, griffier op 15 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (..)In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2⁰ in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of,
3⁰ in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Bestemmingsplan ‘1e herziening Plassengebied [plaats 2]’
Artikel 1 Begripsbepalingen
r. Standplaats
Een aaneengesloten stuk grond voor het plaatsen van een toer- of stacaravan, met daarbij behorende bebouwing.
u. Vlonder
Constructie van geringe omvang ten behoeve van het bereiken van een steiger.
Artikel 8 Seizoenrecreatie
1. De gronden voor aangewezen voor seizoenrecreatie zijn bestemd voor seizoenreceratie als bedoeld in artikel 1 onder p. in de vorm van vaste standplaatsen ten behoeven van toer- en stacaravans, voor de waterhuishouding, de geleiding en de beveiliging van het verkeer te water met bijbehorende voorzieningen, zoals ontsluitingswegen, oeverbeschoeiingen en bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:
a. per standplaats ten hoogste 1 toer- of stacaravan mag worden geplaatst;
b. de oppervlakte per standplaats tenminste 150 m2 bedraagt;
c. het aantal standplaatsen ten hoogste bedraagt ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan aanwezige aantal standplaatsen.
Bebouwing
2. Op de tot seizoenrecreatie bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bijgebouwen behorende bij toer- en stacaravans en gebouwen ten behoeven van gemeenschappelijke sanitaire voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:
c. per standplaats ten hoogste 1 bijgebouw mag worden gebouwd, waarvan de oppervlakte ten hoogste bedraagt 10m2
..
f. per standplaats ten hoogste 1 aanlegplaats in de vorm van een steiger c.q.
vlonder mag worden opgericht, waarvan de oppervlakte ten hoogste 20 m²
bedraagt.

Voetnoten

1.Rb Zeeland-West-Brabant 21 maart 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:1975.
2.ABRvS 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1238.