ECLI:NL:RBZWB:2024:575

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
2 februari 2024
Zaaknummer
02-092359-23; 02-093223-23 en 02-004465-20 (TUL)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor dealen harddrugs, bezit soft- en harddrugs en witwassen met vrijspraak voor dealen softdrugs en het voorhanden hebben van valse bankbiljetten

Op 2 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het dealen in harddrugs, het bezit van soft- en harddrugs, en witwassen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 253 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uren. De verdachte werd vrijgesproken van de beschuldigingen van het dealen in softdrugs en het voorhanden hebben van valse bankbiljetten. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 19 januari 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het verkopen van cocaïne en MDMA, en het bezit van hennep en cocaïne. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het witwassen van geld dat afkomstig was uit de drugshandel. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn bereidheid om mee te werken aan reclassering en schuldhulpverlening. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/092359-23; 02/093223-23 en 02/004465-20 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 2 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. L.C.W. Wingens, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer. Op de zitting van 19 juli 2023 zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
02/092359-23
feit 1:in de periode van 1 januari 2022 tot en met 29 november 2022 hennep heeft verkocht;
feit 2:in de periode van 1 januari 2022 tot en met 29 november 2022 cocaïne en MDMA heeft verkocht;
feit 3:op 29 november 2022 ongeveer 8,3 gram hennep aanwezig heeft gehad;
feit 4:op 29 november 2022 ongeveer 3 gram cocaïne aanwezig heeft gehad;
feit 5:op 29 november 2022 een geldbedrag van € 3.907,90 heeft witgewassen;
02/093223-23
feit 1:in de periode van 1 december 2022 tot en met 4 april 2023 cocaïne en heroïne heeft verkocht;
feit 2:op 4 april 2023 opzettelijk drie valse bankbiljetten in voorraad heeft gehad, met de bedoeling die bankbiljetten als echt uit te geven.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02/092359-23
De officier van justitie vordert vrijspraak van feit 1, omdat hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is. Zij acht wel de feiten 2, 3, 4 en 5 wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van feit 2 baseert zij zich op de chatberichten die zijn aangetroffen op de telefoons van verdachte waaruit blijkt dat verdachte al vanaf januari 2022 drugs dealt, de verklaring van [naam 1] dat hij al enige tijd bij verdachte zijn drugs koopt en de bekennende verklaring van verdachte zelf. Ten aanzien van de feiten 3 en 4 baseert zij zich op de bevindingen van de politie over de aangetroffen hennep en de cocaïne, de rapporten van het NFI en de bekennende verklaring van verdachte. Ten aanzien van feit 5 baseert zij zich op de bevindingen van de politie over de bij verdachte thuis en in de door hem gebruikte auto aangetroffen contante geldbedragen. De officier van justitie acht de verklaring van verdachte over de herkomst van het geld niet verifieerbaar en bovendien ongeloofwaardig.
02/093223-23
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Ten aanzien van feit 1 baseert zij zich op de tapgesprekken waaruit blijkt dat verdachte drugs dealt, de verklaring van [naam 2] dat hij net bij verdachte cocaïne heeft gekocht, de bevindingen van de politie over de cocaïne die bij [naam 2] en verdachte is aangetroffen, de rapporten van het NFI en de bekennende verklaring van verdachte zelf. Ten aanzien van feit 2 baseert zij zich op de bevindingen van de politie over het valse geld dat in de woning van verdachte is aangetroffen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02/092359-23
De verdediging bepleit vrijspraak van feit 1 wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De verdediging stelt zich op het standpunt dat feit 2 bewezen kan worden, maar voor een kortere periode dan ten laste is gelegd, namelijk vanaf 25 februari 2022 tot en met 29 november 2022. Op basis van het dossier kan namelijk niet worden vastgesteld dat verdachte zich vóór 25 februari 2022 al daadwerkelijk bezig hield met de verkoop van harddrugs. Ten aanzien van feit 3 en feit 4 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 5. Verdachte heeft een voldoende concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring afgelegd over de (legale) herkomst van het geld. Een bedrag van € 2640,- is afkomstig van een uitkering van de verzekering in verband met een eerdere schade aan een andere auto. Dit bedrag is in drie delen van de rekening gepind en contant bewaard. Dit bedrag alsmede het overige geld (op een bedrag van € 300,- na) behoort toe aan de vriendin van verdachte. Kort voor zijn aanhouding heeft verdachte nog een bedrag van € 300,- gepind. Dit betreft een deel van zijn bijstandsuitkering. Subsidiair is de verdediging van mening dat slechts het witwassen van
€ 967,90 (€ 3.907,90 minus € 2640,- minus € 300,-) bewezen kan worden verklaard.
02/093223-23
Ten aanzien van feit 1 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van de heroïne. De verdediging bepleit vrijspraak van feit 2, nu niet kan worden bewezen dat verdachte het oogmerk had om de valse bankbiljetten als echt en onvervalst uit te (doen) geven.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/092359-23
Feit 1
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verkoop van hennep, zoals onder feit 1 ten laste is gelegd. De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
Feit 2:
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verkoop van cocaïne en MDMA. Verdachte heeft dit ook bekend.
De verdediging heeft verweer gevoerd ten aanzien van de pleegperiode. De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te stellen dat verdachte zich vóór 25 februari 2022 al daadwerkelijk actief bezig hield met de verkoop van cocaïne en MDMA. Het oudste bericht dat in de telefoon van verdachte is aangetroffen en dat ziet op het dealen van drugs dateert van 25 februari 2022. De rechtbank zal bij de bewezenverklaring daarom 25 februari 2022 als beginpunt van de pleegperiode nemen.
Feit 3:
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van ongeveer 8,3 gram hennep. Verdachte heeft dit ook bekend.
Feit 4:
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 3 gram cocaïne. Verdachte heeft dit ook bekend.
Feit 5:
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast. Op 29 november 2022 werd verdachte aangehouden op verdenking van het bezit van en de handel in verdovende middelen. Politieagenten zagen hem drugs verkopen vanuit zijn auto. Deze auto werd doorzocht. Onder de bijrijdersstoel werd een geldbedrag van € 2640,- aangetroffen in verschillende coupures. In het middenconsole werd een geldbedrag van € 339,20 gevonden. Bij de fouillering van verdachte werd later nog een geldbedrag van € 928,70 aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat alleen het geldbedrag van € 300,- van hem is. Het overige geld is van zijn vriendin. Ook heeft verdachte verklaard zich gedurende een langere periode bezig te hebben gehouden met de handel in harddrugs. Het dossier bevat diverse getuigenverklaringen waaruit blijkt dat verdachte over een lange periode intensief heeft gedeald. Uit het dossier blijkt dat verdachte met zijn auto naar klanten reed om drugs te verkopen en af te leveren.
Verdachte heeft verder verklaard dat hij op 4 mei 2022 een schadevergoeding van ongeveer
€ 2640,- heeft gekregen van de verzekering in verband met schade aan een andere auto.
Dit geldbedrag is op zijn rekening gestort, omdat hij bij het verkeersongeval betrokken was. Dit geldbedrag behoort echter toe aan zijn vriendin. Hij heeft dit geldbedrag vervolgens in drie delen van de rekening gepind en contant bewaard, omdat zijn vriendin het op dat moment niet nodig had. Vanwege diverse geplande aankopen (Sinterklaas en Kerst) had hij dit geldbedrag die betreffende avond op 29 november 2022 bij zich.
Verdachte heeft ter onderbouwing hiervan ook bewijsstukken overgelegd in de vorm van een bericht van de verzekeringsmaatschappij en afschriften van pintransacties. De rechtbank overweegt verder dat het aangetroffen geldbedrag vrijwel gelijk is aan de schade-uitkering die verdachte heeft gekregen. Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat dit geld van misdrijf afkomstig is.
Dat is echter anders voor de geldbedragen van € 928,70 en € 339,20, die bij de fouillering van verdachte respectievelijk in het middenconsole van de auto werden aangetroffen. Uit het dossier blijkt dat verdachte in de periode voorafgaand aan het aantreffen van de geldbedragen heeft gedeald in harddrugs vanuit zijn auto en daarmee contant geld heeft verdiend. Hij heeft zelfs zeer kort voor zijn aanhouding nog vanuit zijn auto harddrugs verkocht aan een gebruiker. Hij heeft ook op zitting verklaard dat hij het geld dat hij met het dealen verdiende op zijn lichaam bij zich hield. De rechtbank acht daarmee bewezen dat deze geldbedragen van eigen misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat verdachte deze twee geldbedragen heeft witgewassen, door dit geld voorhanden te hebben. Voor de overige ten laste gelegde (verhullings)handelingen biedt het dossier geen bewijs.
De rechtbank acht het onder feit 5 ten laste gelegde witwassen aldus wettig en overtuigend bewezen.
02/093223-23
Feit 1:
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verkoop van cocaïne. Verdachte heeft dit ook bekend.
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor de handel in heroïne door verdachte. Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Feit 2:
De rechtbank stelt vast dat op 4 april 2023 in de woning van verdachte aan de [woonadres] twee bankbiljetten van € 100,- en een bankbiljet van € 20,- zijn aangetroffen, die na onderzoek vals bleken te zijn. De bankbiljetten lagen in het voorraadhok op een plank.
Verdachte heeft verklaard dat hij het valse geld heeft gekregen, maar niet heeft gebruikt en ook niet van plan was het te gebruiken. Hij heeft het valse geld op een plank in het voorraadhok gelegd en er niet meer naar omgekeken.
De rechtbank is van oordeel dat in dit concrete geval onder deze specifieke omstandigheden onvoldoende is gebleken dat verdachte het oogmerk had om de valse bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen geven. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02/092359-23
2
in de periode van
25 februari 2022tot en met 29 november 2022 in Nederland opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en MDMA, zijnde cocaïne en MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3
op 29 november 2022 te Tilburg opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 8,3 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep
waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4
op 29 november 2022 te Tilburg opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5
op 29 november 2022 te Tilburg een geldbedrag voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
02/093223-23
1
in de periode van 1 december 2022 tot en met 4 april 2023 te Tilburg opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van een materiaal
bevattendecocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

De tenlastelegging ten aanzien van feit 5 (02/092359-23) is toegespitst op artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), terwijl de rechtbank bewezen acht dat het geld afkomstig is uit eigen misdrijf en het witwassen bestaat uit het voorhanden hebben. De rechtbank is van oordeel dat het bewezenverklaarde feit kan worden gekwalificeerd als eenvoudig witwassen (vlg. ECLI:NL:HR:2016:2842 en ECLI:NL:HR:2021:321).
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
Omdat feit 3 in de zaak met parketnummer 02/092359-23 een overtreding betreft en de overige feiten misdrijven zijn, heeft de officier van justitie afzonderlijke straffen geëist. Voor feit 3 vordert zij een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel als bedoeld in artikel 9a Sr. Voor de overige feiten vordert zij een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en te volstaan met een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest. Aan het voorwaardelijke deel kunnen dan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feitenVerdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer veertien maanden schuldig gemaakt aan het verkopen van harddrugs. De drugs werden telefonisch bij hem besteld, waarna hij de drugs bezorgde. Verdachte is op 29 november 2022 tijdens een actiedag aangehouden waarbij hennep en cocaïne in zijn auto respectievelijk bij zijn fouillering werden aangetroffen. Verdachte is over die feiten gehoord en na één dag weer heengezonden. Na zijn vrijlating is verdachte meteen weer doorgegaan met het dealen van harddrugs waaraan slechts (wederom) door ingrijpen van de politie een einde is gekomen.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat verdachte het kennelijk geen probleem vindt om te leven van de opbrengsten uit de handel in harddrugs. Dit dealen vond ook zeer frequent plaats. Ter illustratie: Van de tien meest voorkomende contacten in zijn telefoon stonden er acht contacten bij de politie bekend als harddrugsgebruikers. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs als (zoals in dit geval) cocaïne en MDMA, eenmaal in handen van gebruikers, ernstige gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren. Daar komt nog bij dat de productie en verkoop van harddrugs vaak gepaard gaat met ernstige vormen van georganiseerde criminaliteit, waarbij het gebruik van geweld niet wordt geschuwd. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Verdachte heeft hier met zijn handelen aan bijgedragen en dit eveneens in stand gehouden.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachteUit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Wel liep hij nog in de proeftijd van een eerdere veroordeling. Dit heeft hem er echter niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank houdt rekening met de rapporten van de reclassering van 13 juli 2023 en 16 januari 2024. Daaruit blijkt dat bij verdachte sprake is van problemen op diverse leefgebieden. Zo is er sprake van een forse huurachterstand en kampt verdachte met grote schulden. Daarnaast is er sprake van middelengebruik. Vermoed wordt dat er ook sprake is van problemen in de copingvaardigheden, de agressieregulatie en de gewetensontwikkeling. Inmiddels heeft verdachte een baan en een woning, staat hij onder bewind en is hij aangemeld voor schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog, gezien de uitgebreide justitiële documentatie en de aanhoudende politiecontacten. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting, de verplichting (on)betaald werk te vinden en te behouden, de verplichting mee te werken aan schuldhulpverlening en de verplichting mee te werken aan middelencontrole.
Verdachte heeft verklaard dat hij bereid is mee te werken aan begeleiding door de reclassering en akkoord gaat met de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. De rechtbank kan zich vinden in het advies van de reclassering en zal dan ook de in het rapport omschreven voorwaarden overnemen.
De op te leggen straf
De rechtbank houdt bij de strafbepaling rekening met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting die zien op het dealen van harddrugs vanuit een pand en/of op straat. Het uitgangspunt voor het met enige regelmaat verkopen van gebruikershoeveelheden harddrugs gedurende zes tot twaalf maanden is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden. Hoewel de ernst van de feiten in beginsel dus een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, acht de rechtbank dit in deze zaak voor deze verdachte niet de aangewezen straf. Verdachte heeft immers de schorsing van zijn voorlopige hechtenis aangegrepen om zijn leven weer op de rit te krijgen. Hij heeft nu een baan, beschikt over een woning, staat onder bewind en is aangemeld voor schuldhulpverlening. Ook zijn er tussentijds geen nieuwe meldingen binnengekomen dat hij met politie en justitie in aanraking is gekomen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou dit doorkruisen. De rechtbank zal daarom geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte opleggen. Wel acht zij een flinke stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijke gevangenisstraf van groot belang om verdachte er van te weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 360 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 253 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, passend en geboden is.
Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf opleggen van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis, indien verdachte deze taakstraf niet of niet naar behoren verricht.
De rechtbank acht het daarnaast opleggen van een aparte straf voor het aanwezig hebben van hennep in dit geval niet van meerwaarde. Zij zal verdachte voor dat feit schuldig verklaren zonder oplegging van straf of maatregel als bedoeld in artikel 9a Sr.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat het hierna in de beslissing genoemde inbeslaggenomen voorwerp vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, nu dit van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
7.2
De verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de hierna in de beslissing genoemde inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en deze geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten zijn verkregen, dan wel de feiten zijn begaan met behulp van die voorwerpen.
7.3
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
7.4
De teruggave aan de rechthebbende
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde inbeslaggenomen voorwerp, te weten een geldbedrag van € 2640,- aan de rechthebbende, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke geldboete van € 300,- die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 oktober 2021 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 57 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 ten laste gelegde feit onder parketnummer
02/092359-23en van het onder 2 ten laste gelegde feit onder parketnummer
02/093223-23;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het overige bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/092359-23
feit 2:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de
Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
feit 3:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod;
feit 4:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de
Opiumwet gegeven verbod;
feit 5:eenvoudig witwassen;
02/093223-23
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de
Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging t.a.v. feiten 2, 4 en 5 (02/092359-23) en feit 1 (02/093223-23)
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 253 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de verslavingsreclassering van Novadic-Kentron op het adres Jan Wierhof 14 te Tilburg. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte meewerkt aan diagnostisch onderzoek en, indien geïndiceerd, zich laat behandelen door verslavingszorg Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De diagnostiek start zo spoedig mogelijk. De eventueel geïndiceerde behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
* dat verdachte meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dat inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
Strafoplegging t.a.v. feit 3 (02/092359-23)- verklaart dat
geen straf of maatregelwordt opgelegd;
Beslag
02/092359-23- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 339,20 euro (omschrijving: G2531449);
* 928,70 euro (omschrijving: G2531467);
-
gelast de teruggave aan de rechthebbende van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 2640 euro (omschrijving: G2531445);
02/093223-23- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 1 STK Wapen (omschrijving: G2578617, zwart met zilver balletjespistool sig sp 618, zwart);
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 1 STK Telefoontoestel (omschrijving: PL2000-2023O59176-2578613, wit, merk: Apple);
* 1 STK Personenauto Peugeot 308 [kenteken] (omschrijving: G2101350);
* 460 euro (omschrijving: G2578591);
* 206,50 euro (omschrijving: G2578624);
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 1 STK USB-stick (memorykaart) (omschrijving: PL2000-2023059176-2578578, zwart, merk: Sandisk);
* 380,21 euro (omschrijving: G2579241);
* 310 euro (omschrijving: G2578621);
* 1010 euro (omschrijving: G2578610);
* 242,2 euro (omschrijving: G2579243);
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 oktober 2021 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/004465-20
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een geldboete van 300 euro;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. van der Linden, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 februari 2024.
Mr. Van Kralingen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.