ECLI:NL:RBZWB:2024:5731

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
BRE 24/2756 PW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bijstandsverlening in de vorm van een lening op basis van de Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 augustus 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen beoordeeld. Eiseres had op 8 mei 2023 bijstand aangevraagd, die aanvankelijk werd afgewezen voor de periode van 4 april tot en met 7 mei 2023, maar vanaf 8 mei 2023 werd toegekend in de vorm van een geldlening. De rechtbank behandelt de vraag of het college terecht de bijstand in de vorm van een lening heeft verstrekt, waarbij de waarde van de woning en de levensverzekering van eiseres een cruciale rol spelen.

De rechtbank stelt vast dat de waarde van de woning en de levensverzekering, die is verpand aan de bank, zijn meegenomen in de berekening van het in de woning gebonden vermogen. Eiseres betoogt dat zij niet over de waarde van de levensverzekering kan beschikken en dat deze daarom niet meegeteld zou moeten worden. De rechtbank oordeelt echter dat, volgens de jurisprudentie, de waarde van de levensverzekering wel degelijk moet worden meegenomen bij de bepaling van het in de woning gebonden vermogen. Dit leidt tot de conclusie dat het college de bijstand in de vorm van een lening terecht heeft verstrekt, omdat het in de woning gebonden vermogen de vrijlating van € 64.100,- overstijgt.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat er geen ruimte is voor een belangenafweging, aangezien artikel 50, tweede lid, van de Participatiewet een gebonden bevoegdheid betreft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/2756 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. D. Marcus),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen, het college

(gemachtigde: mr. T. Spaan).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 30 januari 2024 (het bestreden besluit) om de gevraagde bijstand toe te kennen in de vorm van een geldlening.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiseres en het college.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiseres heeft op 8 mei 2023 bijstand aangevraagd vanaf 4 april 2023. Bij besluit van 11 september 2023 (het primaire besluit) heeft het college de bijstandsaanvraag afgewezen voor de periode 4 april tot en met 7 mei 2023 en toegekend vanaf 8 mei 2023 in de vorm van een geldlening op grond van artikel 50 van de Participatiewet, tot een maximaal bedrag van € 26.186,84. De waarde van de koopwoning van eiseres is namelijk meer dan de vermogensvrijlating eigen woning. Daarbij is de opgebouwde waarde van de levensverzekering opgeteld bij het vermogen eigen woning. Eiseres heeft op 21 september 2023 bezwaar ingediend.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard, omdat artikel 50, tweede lid, van de Participatiewet een gebonden bevoegdheid betreft en er geen ruimte is voor een belangenafweging. Daarnaast kan eiseres weliswaar niet beschikken over het opgebouwde bedrag van de levensverzekering, maar in de jurisprudentie is bepaald dat een (kapitaal)verzekering, die dient tot aflossing van een hypothecaire geldlening in de toekomst en die daartoe verpand is aan de hypotheeknemer, betrokken moet worden bij de bepaling van het in de woning gebonden vermogen. Dat vermogen wordt vastgesteld door de waarde van de woning te verminderen met de hypothecaire geldschuld en te vermeerderen met de contante waarde van de kapitaalverzekering. Het is daarbij niet van belang of men kan beschikken over deze middelen. Gezien het feit dat dit type verzekeringen verbonden zijn aan (het aflossen van) de hypothecaire geldlening, brengen deze het bedrag van de hypothecaire schuld naar beneden. Daarom wordt de levensverzekering als positief vermogensbestanddeel aangemerkt.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college terecht de bijstand in de vorm van een geldlening heeft verstrekt. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Relevante wet- en regelgeving
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
In de woning gebonden vermogen
5. Eiseres voert aan dat de levensverzekering is verpand aan de bank en dat zij moet sparen om met die levensverzekering het deel van de hypotheek van € 100.000,- af te kunnen lossen aan het einde van de looptijd. Zij kan niet over het bedrag van de verzekering beschikken. Daarom is dit deel van de hypotheek ten onrechte opgeteld bij de waarde van het in de woning gebonden vermogen. Het in de woning gebonden vermogen overstijgt daarmee niet het vrij te laten vermogen, waardoor eiseres bijstand om niet had moeten ontvangen.
6. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank legt dat hieronder uit.
7. Het college heeft de volgende berekening gemaakt in het primaire besluit:
- WOZ-waarde woning: € 261.000,- (positief)
- Levensverzekering/
Meegroeiverzekering: € 27.278,28 (positief)
- Meegroeihypotheek: € 100.000,- (negatief)
- Aflossingsvrije deel hypotheek: € 97.991,44 (negatief)
- Subtotaal: € 90.286,84
- Vrijlating vermogen in woning: € 64.100,- (in mindering gebracht)
- Totaal: € 26.186,84 (overwaarde)
8. De rechtbank stelt allereerst vast dat uit de stukken blijkt dat de verzekering, die gebruikt wordt om het leningdeel van € 100.000,- van de Meegroeihypotheek af te lossen, de naam Meegroeiverzekering heeft. Daarom wordt hierna niet de term “levensverzekering” gebruikt, maar de term “Meegroeiverzekering”.
9. Tussen partijen is niet in geschil de door het college gebruikte WOZ-waarde en de waarde van de aflossingsvrije hypotheek, de Meegroeihypotheek en de Meegroeiverzekering. Wel is in geschil of de Meegroeiverzekering als positief bestanddeel moet worden meegerekend voor het in de woning gebonden vermogen.
10. Op grond van artikel 50, tweede lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet heeft de persoon met een hypothecaire lening op een koopwoning recht op bijstand in de vorm van een geldlening, voor zover het in de woning gebonden vermogen hoger is dan het vermogen bedoeld in artikel 34, tweede lid, aanhef en onder d, van de Participatiewet. Ten tijde van de besluitvorming was het hier genoemde bedrag € 64.100,-. Dit betekent dat het in de woning gebonden vermogen als geldlening wordt verstrekt voor het bedrag dat € 64.100,- overstijgt.
11. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in haar uitspraak van 1 juli 2009 [1] geoordeeld dat een kapitaalverzekering, die dient tot aflossing in de toekomst van een hypothecaire geldlening en die daartoe verpand is aan de hypotheeknemer, betrokken moet worden bij de bepaling van het in de woning gebonden vermogen. Dat vermogen wordt vastgesteld door de waarde van de woning te verminderen met de hypothecaire geldschuld en te vermeerderen met de contante waarde van de kapitaalverzekering. De Meegroeiverzekering is een dergelijke kapitaalverzekering, deze dient immers tot aflossing in de toekomst van een hypothecaire geldlening en is daartoe verpand aan de bank. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Dat betekent dat het niet uitmaakt of eiseres wel of niet over de waarde van deze verzekering kan beschikken, zodat het college deze waarde terecht als positief bestanddeel heeft meegerekend. Het bedrag van de berekende overwaarde van
€ 26.186,84 is dan ook terecht als geldlening verstrekt, omdat het in de woning gebonden vermogen met dit bedrag de vrijlating van € 64.100,- overstijgt.
Belangenafweging
12. Eiseres voert aan dat er een onevenredige belangenafweging heeft plaatsgevonden, omdat er onvoldoende rekening is gehouden met het feit dat zij niet in het levensonderhoud van het gezin kan voorzien en het feit dat zij niet meer uren kan werken doordat de kinderen jong zijn.
12. De beroepsgrond slaagt niet. Het college heeft er ter zitting terecht op gewezen dat artikel 50, tweede lid, van de Participatiewet een gebonden bevoegdheid is, dat hier niet van kan worden afgeweken en dat er dus geen ruimte is voor een belangenafweging. Daarnaast is ook geen sprake van bijzondere omstandigheden. Eiseres bevindt zich namelijk niet in een andere positie dan vele anderen die bijstand ontvangen. Verder is de rechtbank ook niet gebleken van bijzondere omstandigheden die niet zijn voorzien door de wetgever. [2] Tot slot is ook van belang dat eiseres met de bijstand in de vorm van een geldlening in het levensonderhoud van het gezin kan voorzien.
Conclusie en gevolgen
14. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Remerie, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 20 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet:
Artikel 34. Vermogen, luidde ten tijde hier van belang als volgt:
1. Onder vermogen wordt verstaan:
de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering;
middelen die worden ontvangen in de periode waarover algemene bijstand is toegekend, voorzover deze geen inkomen betreffen als bedoeld in de artikelen 32 en 33.
2. Niet als vermogen wordt in aanmerking genomen:
bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn dan wel, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, noodzakelijk zijn;
het bij de aanvang van de bijstand aanwezige vermogen voorzover dit minder bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens, genoemd in het derde lid;
spaargelden opgebouwd tijdens de periode waarin bijstand wordt ontvangen;
het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf, bedoeld in artikel 50, eerste lid, voorzover dit minder bedraagt dan € 64.100,00;
vergoedingen voor immateriële schade als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen l en m.
[…]
Artikel 50. Eigen woning
1. De belanghebbende die eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning met bijbehorend erf, heeft recht op bijstand voor zover tegeldemaking, bezwaring of verdere bezwaring, van het in de woning met bijbehorend erf gebonden vermogen in redelijkheid niet kan worden verlangd.
2. Indien voor de belanghebbende, bedoeld in het eerste lid, recht op algemene bijstand bestaat, heeft die bijstand de vorm van een geldlening:
indien de bijstand over een periode van een jaar, te rekenen vanaf de eerste dag waarover bijstand wordt verleend, naar verwachting meer bedraagt dan het netto minimumloon, bedoeld in artikel 37, eerste lid; en
voorzover het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf hoger is dan het vermogen, bedoeld in artikel 34, tweede lid, onderdeel d.

Voetnoten

2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772.