ECLI:NL:RBZWB:2024:5720

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/419593 / HA ZA 24-111 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Stoof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot zekerheidstelling voor proceskosten door een in het buitenland gevestigde vennootschap

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 augustus 2024, gaat het om een incident waarin de gemeente Zundert zekerheid vordert voor de proceskosten van eiseres 1, een vennootschap gevestigd in de Verenigde Arabische Emiraten. De gemeente stelt dat eiseres 1 geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft en dat artikel 224 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van toepassing is. Eiseres 1 heeft niet gereageerd op een eerder verzoek van de gemeente om zekerheid te stellen, wat de gemeente doet vrezen dat eiseres 1 niet zal betalen als zij wordt veroordeeld tot proceskosten.

Eiseres 1 voert aan dat zij beschikt over hypothecaire vorderingen op de grond van eiseres 2, die voldoende zijn om de proceskosten te dekken. De rechtbank oordeelt echter dat de hypothecaire vorderingen zijn vervallen door een eerdere executieveiling, waardoor eiseres 1 niet kan aantonen dat zij voldoende zekerheid kan bieden. De rechtbank wijst de vordering van de gemeente toe en stelt het bedrag waarvoor zekerheid moet worden gesteld op € 14.235,00, bestaande uit griffierechten en proceskosten. Eiseres 1 moet binnen vier weken na de uitspraak zekerheid stellen, anders kan zij niet ontvankelijk worden verklaard in de hoofdzaak. De beslissing over de proceskosten in het incident wordt aangehouden tot de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/419593 / HA ZA 24-111
Vonnis in incident van 14 augustus 2024
in de zaak van
1. rechtspersoon naar vreemd recht
[eiseres 1],
gevestigd te [plaats 1] ( [land] ),
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 2] BV,
gevestigd te [plaats 2] ,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. G.C.L. van de Corput te Breda,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ZUNDERT,
zetelend te Zundert,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. B.J.P.G. Roozendaal te Breda.
Eiseressen worden hierna (gezamenlijk) [eiseressen] en (afzonderlijk) [eiseres 1] en [eiseres 2] genoemd. Gedaagde zal de gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de akte van [eiseressen] met producties 1 tot en met 26,
  • de conclusie van antwoord alsmede incidentele vordering tot zekerheidsstelling met producties 1 tot en met 20,
  • de conclusie van antwoord in het incident met producties 1 tot en met 4.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald in het incident.

2.Waar gaat deze zaak over

2.1.
Partijen hebben een langslepend conflict, dat (kortgezegd) voorkomt uit de in beheerneming en ontruiming door de gemeente van [eiseres 2] . In deze procedure vordert [eiseressen] verklaringen voor recht dat de gemeente geen vorderingen heeft op [eiseressen] die voortvloeien uit de ontruiming, dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld en aan [eiseressen] een schadevergoeding is verschuldigd, nader op te maken bij staat. De gemeente voert verweer en stelt dat de vorderingen van [eiseressen] moeten worden afgewezen.

3.De eis en het verweer in het incident

3.1.
De gemeente vordert dat de rechtbank [eiseres 1] veroordeelt tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten. De gemeente voert aan dat [eiseres 1] in de [land] is gevestigd en geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft. Artikel 224 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is dan ook van toepassing en er is geen sprake van een uitzonderingssituatie zoals bedoeld in het tweede van dat artikel. [eiseres 1] heeft niet gereageerd op een eerder door de gemeente aan [eiseres 1] gedaan verzoek om zekerheid te stellen, aldus de gemeente. De gemeente vreest bovendien dat [eiseres 1] niet tot betaling van de proceskosten zal overgaan als zij daartoe wordt veroordeeld. In een eerdere procedure heeft [eiseres 1] zich namelijk, vergeefs, beroepen op verrekening met beweerdelijke vorderingen. Ook heeft [eiseres 1] eerder geprobeerd de eis van zekerheidstelling te ontlopen.
De gemeente verwacht dat een proceskostenveroordeling ten laste van [eiseres 1] ten minste € 18.000,00 zal bedragen, zodat zij voor dit bedrag, of een ander door de rechtbank te bepalen bedrag, zekerheid wenst te ontvangen in de vorm van een bankgarantie bij een Nederlandse grootbank of door middel van een storting op de derdengeldrekening van de advocaat van de gemeente.
3.2.
[eiseres 1] verweert zich en voert aan dat de incidentele vordering moet worden afgewezen. [eiseres 1] beschikt over eenvoudig uit te winnen vermogensbestanddelen, bestaande uit hypothecaire vorderingen op de grond van [eiseres 2] . De gemeente heeft op deze hypothecaire vorderingen beslag gelegd. De gemeente heeft op een recente executieveiling het betreffende terrein gekocht. De hypothecaire vorderingen van [eiseres 1] zijn ruimschoots toereikend om de proceskosten te voldoen, aldus [eiseres 1] .

4.Wat vindt de rechtbank

4.1.
De rechtbank wijst de incidentele vordering tot zekerheidsstelling toe. Zij legt hieronder uit hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
4.2.
Op grond van artikel 224 lid 1 Rv moet de (rechts)persoon zonder woon- of vestigingsplaats die bij een Nederlandse rechter een vordering instelt zekerheid stellen voor de proceskosten, als de tegenpartij dat vordert. Hierop zijn uitzonderingen mogelijk. Deze uitzonderingen zijn bepaald in artikel 224 lid 2 Rv.
4.3.
[eiseres 1] heeft niet weersproken dat zij niet in Nederland is gevestigd. [eiseres 1] beroept zich echter op een van de uitzonderingen [1] en stelt dat zij beschikt over vermogensbestanddelen in Nederland. Het gaat om hypothecaire vorderingen die [eiseres 1] heeft op de gronden van [eiseres 2] en waarop de gemeente beslag heeft gelegd. [eiseres 1] stelt weliswaar dat de hypothecaire vorderingen ruimschoots voldoende zijn om de proceskosten te dekken, maar ook dat het terrein van [eiseres 2] op een executieveiling op 26 juni 2024 is verkocht. De gemeente is de koper. Uit artikel 3:273 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat alle op een onroerende zaak rustende hypotheken tenietgaan en beslagen vervallen in het geval van een executoriale verkoop, zodat er geen sprake meer is van een op de gronden van [eiseres 2] rustende hypotheek. De vordering van [eiseres 1] blijft weliswaar bestaan, maar zonder dat daarvoor zekerheid is gesteld. Het is aan de partij van wie zekerheid wordt gevorderd om daarover voldoende (specifieke) gegevens te verschaffen. [eiseres 1] heeft nagelaten te onderbouwen dat haar vorderingen op (naar de rechtbank begrijpt) [eiseres 2] ook zonder de hypothecaire zekerheid voldoende zijn gedekt en zij heeft geen andere zekerheid aangeboden. Gelet daarop wijst de rechtbank de vordering van de gemeente toe.
4.4.
De rechtbank stelt het bedrag waarvoor zekerheid moet worden gesteld vooralsnog vast op € 14.235,00. Dit bedrag bestaat uit het door de gemeente betaalde griffierecht van
€ 6.617,00 en € 7.004,00 voor de conclusie van antwoord en de mondelinge behandeling (2 punten van het toepasselijke liquidatietarief van € 3.502,00). Ten slotte is een bedrag van
€ 614,00 opgenomen voor de conclusie in het incident (1 punt van het toepasselijke liquidatietarief).
4.5.
Op grond van artikel 6:51 lid BW heeft de partij die zekerheid moet stellen de keuze op welke wijze zij dat wil doen. De aangeboden zekerheid moet wel zodanig zijn dat de vordering behoorlijk gedekt is en dat de schuldeiser daarop zonder moeite verhaal zal kunnen nemen. Gelet daarop zal [eiseres 1] een vorm van zekerheid moeten te stellen die aan deze voorwaarden voldoet, op straffe van niet ontvankelijkheid in de hoofdzaak. Dit brengt mee dat de rechtbank kan bepalen welke vorm van zekerheidstelling in elk geval voldoet aan de eisen van artikel 6:51 lid 2 BW en dat, indien de desbetreffende partij een andere vorm van zekerheid stelt of aanbiedt, de rechter moet onderzoeken of die vorm van zekerheid in overeenstemming is met de eisen van artikel 6:51 lid 2 BW [2] . De rechtbank beoordeelt als voldoende zekerheid in elk geval een storting op de derdengeldrekening van de advocaat van de gemeente, dan wel een door een Nederlandse bank afgegeven bankgarantie met een geldigheid van drie maanden na het in de bodemzaak te wijzen eindvonnis, waarbij [eiseres 1] zich ten opzichte van de gemeente garant stelt voor de proceskosten die [eiseres 1] ingevolge een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beslissing of vaststellingsovereenkomst verschuldigd is aan de gemeente. In het geval [eiseres 1] op een andere wijze zekerheid wil stellen, dan zal de rechtbank hierover een nader oordeel geven, nadat de gemeente in de gelegenheid is gesteld zich hierover uit te laten. De rechtbank stelt een termijn van uiterlijk vier weken na de datum van deze uitspraak voor het stellen van zekerheid. De gemeente moet daarna binnen twee weken aan de rechtbank berichten of zij de aangeboden zekerheid aanvaardt; in het geval de gemeente niet akkoord is moet zij dit nader onderbouwen.
4.6.
De rechtbank houdt de beslissing over de proceskosten in het incident aan tot de hoofdzaak.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
veroordeelt [eiseres 1] tot het stellen van zekerheid voor een bedrag van € 14.235,00 ten gunste van de gemeente voor de proceskosten in de hoofdzaak waartoe zij veroordeeld kan worden,
5.2.
bepaalt dat de zekerheid binnen 4 weken na de datum van dit vonnis (dus uiterlijk 11 september 2024) moet zijn gesteld,
5.3.
beveelt [eiseres 1] om binnen 1 week na het stellen van zekerheid de rechtbank en de advocaat van de gemeente hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen, onder vermelding van de vorm waarin zekerheid is gesteld,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de hoofdzaak
5.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
25 september 2024, voor akte uitlating door de gemeente over de gestelde zekerheid door [eiseres 1] .
Dit vonnis is gewezen door mr. Stoof en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2024.

Voetnoten

1.Artikel 224 lid 2 onder c