ECLI:NL:RBZWB:2024:5719

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
02-037228-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in appartementencomplex met levensgevaar voor bewoners

Op 20 augustus 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting in zijn appartement in een appartementencomplex. De verdachte, geboren in 1977 en gedetineerd in het PPC van de Penitentiaire Inrichting te Vught, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A. van Wijk. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 6 augustus 2024, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.J. Louwers, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte heeft op 31 januari 2024 opzettelijk brand gesticht in zijn appartement, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor andere bewoners van het complex. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn verminderd toerekeningsvatbaarheid, opzettelijk heeft gehandeld door brand te stichten met mogelijk vergaande gevolgen. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, waardoor gevaar is ontstaan voor goederen en levensgevaar voor andere bewoners. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 260 dagen met aftrek van voorarrest en tbs met voorwaarden, inclusief een maatregel van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de noodzaak van behandeling voor de verdachte, die lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis en alcoholmisbruik. De uitspraak is gedaan in het belang van de veiligheid van de maatschappij en de verdachte zelf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/037228-24
vonnis van de meervoudige kamer van 20 augustus 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1977 te [plaats 1] ,
gedetineerd in het PPC van de Penitentiaire Inrichting te Vught,
raadsvrouw mr. A. van Wijk, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 augustus 2024, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.J. Louwers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op
31 januari 2024 in [plaats 1] opzettelijk brand heeft gesticht in een appartement terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk brand
heeft gesticht in zijn appartement. Door de brand was gevaar voor goederen en ook
levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van het appartementencomplex te duchten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat hij geen opzet had op de brandstichting.
Subsidiair heeft de verdediging betwist dat sprake is geweest van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners, dan wel anderen, in het appartementencomplex. Wel kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat door de brandstichting gemeen gevaar voor goederen is ontstaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststaande feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat op 31 januari 2024 brand is ontstaan in het appartement van verdachte aan de [straat] in [plaats 1] . Verdachte heeft onder andere een kussen, doosjes en papier op zijn fornuis gelegd en vervolgens in ieder geval één gaspit aangezet waardoor er brand is ontstaan in zijn keuken. Op het moment van de brand waren de medebewoners van het appartementencomplex in hun appartementen aanwezig. Door de gedraging van verdachte is in elk geval gemeen gevaar voor goederen ontstaan.
Opzet
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij een einde aan zijn leven wilde maken en dat hij door middel van een kussen op zijn fornuis rook wilde creëren, waardoor hij zou komen te overlijden. Verdachte heeft eerst zijn hond op het balkon gezet zodat deze ongedeerd zou blijven, heeft vervolgens het kussen, de doosjes en het papier op het fornuis gelegd en in ieder geval één gaspit aangezet. Door deze handeling heeft hij vuur in contact gebracht met stof en papier, waardoor brand is ontstaan in zijn woning. Op het moment dat zijn woning vol rook stond heeft hij een foto van de woning gemaakt en deze naar een vriendin gestuurd met de tekst dat hij ‘zou gaan slapen’. Het voorgaande duidt naar het oordeel van de rechtbank op een besef en tenminste enig inzicht bij verdachte met betrekking tot de draagwijdte en mogelijke gevolgen van zijn gedragingen. Dat verdachte ten tijde van zijn handelen onder invloed van alcohol was, maakt dat oordeel niet anders. Verdachte heeft immers zichzelf in deze toestand gebracht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte willens en wetens een brand in zijn woning heeft gesticht met mogelijk vergaande gevolgen.
Gemeen gevaar voor personen
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de brandstichting naast gemeen gevaar voor goederen ook gemeen gevaar voor personen heeft opgeleverd.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie vereist is dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Verdachte heeft de brand gesticht in een appartementencomplex met meerdere woningen, waar ook meerdere personen woonachtig en aanwezig waren en waarbij een brand van ongeveer 1m² en rookontwikkeling is ontstaan. Weliswaar verklaart de bevelvoerder van de brandweer dat er nog geen verstikkingsgevaar was voor omwonenden, maar dit kwam volgens de bevelvoerder omdat er tijdig was ingegrepen. Bovendien blijkt uit de processen-verbaal van politie dat de rook reeds door het kiepraam naar buiten kwam en dat er in de trappengalerij ook lichte rook was. De rechtbank is daarom van oordeel dat levensgevaar, dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, voor de overige bewoners van het appartementencomplex ten tijde van de brandstichting voorzienbaar was.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank het wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk brand heeft veroorzaakt, waardoor gevaar is ontstaan voor goederen en levensgevaar, dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, voor de overige bewoners van het appartementencomplex te duchten was.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 31 januari 2024 te [plaats 1] opzettelijk brand heeft gesticht in een appartement, [huisnummer] , behorende bij een appartementencomplex, gelegen aan de [straat] te [plaats 1] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk brand gesticht, door opzettelijk (open) vuur in aanraking te brengen met een kussen en papier, ten gevolge waarvan het gasfornuis en afzuigkap en onderdelen van de keuken geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor het appartement en aangrenzende appartementen in het betreffende appartementencomplex en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen wonend in het appartementencomplex te duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur
van 260 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Daarnaast vordert de officier van justitie de terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met voorwaarden, zoals door de psychiater, de GZ-psycholoog en de reclassering is geadviseerd.
Tot slot vordert hij de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en om naast de
tbs-maatregel een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij een eventuele strafoplegging rekening te
houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De verdediging kan zich verder vinden in de gevorderde tbs met voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Algemene overweging
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de
omstandigheden van verdachte zoals een en ander ter terechtzitting is gebleken,
waarbij onder meer is gelet op het uittreksel justitiële documentatie van 28 maart 2024, het reclasseringsadvies tbs met voorwaarden van Reclassering Nederland van 19 juli 2024, een Pro Justitia rapportage van 17 mei 2024, opgesteld door dr. [psychiater] , en een Pro Justitia rapportage van 30 mei 2024, opgesteld door drs. [GZ-psycholoog] .
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in zijn woning in een appartementencomplex. Verdachte heeft hierdoor een zeer gevaarlijke situatie laten ontstaan nu zijn appartement direct grensde aan andere woningen. Dat de gevolgen hiervan beperkt zijn gebleven tot brand- c.q. roetschade, is niet aan verdachte te danken. Er was risico op zwaar letsel of de dood bij andere bewoners in het complex. Gebleken is dat meerdere bewoners ten tijde van de brand in hun appartementen aanwezig waren. Door snel en alert optreden van de brandweer is verdere schade of menselijk leed voorkomen. Daarnaast geldt dat brandstichting in het algemeen gevoelens van angst, onveiligheid en onrust teweegbrengt in de samenleving, temeer nu de brandstichting plaatsvond in een appartementencomplex.
Verminderde toerekenbaarheid
In de eerder aangehaalde Pro Justitia rapportages komen beide deskundigen tot de conclusie dat verdachte lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis en een (ernstige) stoornis in het gebruik van alcohol. Deskundige [GZ-psycholoog] constateert dat verdachte samenhangend met zijn persoonlijkheidsstoornis ernstige stemmingsproblemen heeft en moeite heeft met alleen zijn. In de periode voorafgaand aan het tenlastegelegde was verdachte somber. Hij ervaarde het leven als zinloos en uitzichtloos en dronk de hele dag om deze onlustgevoelens niet te voelen. Hij kreeg in toenemende mate suïcidale gedachtes. Volgens beide deskundigen waren de geconstateerde stoornissen aanwezig ten tijde van de strafbare gedraging. Zij schatten in dat verdachte door deze stoornissen werd belemmerd in het maken van andere keuzes in de periode voorafgaand en ten tijde van de brandstichting. De deskundigen adviseren om verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank volgt de deskundigen in hun conclusies en maakt deze tot de hare. De rechtbank zal verdachte het bewezenverklaarde in verminderde mate toerekenen.
Gevangenisstraf
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 260 dagen met aftrek van voorarrest, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd, passend en noodzakelijk is. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Daarnaast wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht voor het gepleegde feit en met de maatregelen die de rechtbank daarnaast oplegt. Voorts is rekening gehouden met het belang van verdachte en van de maatschappij dat de behandeling van verdachte zo snel mogelijk dient aan te vangen. Ter zitting is door de medewerker van de reclassering meegedeeld dat na het onherroepelijk worden van de uitspraak nog minimaal vier weken nodig zullen zijn om verdachte te plaatsen bij [FPK] in [plaats 2] of om een overbruggingsplek voor hem te vinden. Een gevangenisstraf van 260 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht biedt de reclassering nog voldoende tijd om een voor verdachte geschikte plek te vinden.
Oplegging van de maatregel tbs met voorwaarden
Beide deskundigen en de reclassering hebben geadviseerd om aan verdachte de maatregel van tbs met voorwaarden op te leggen, waarbij de reclassering de precieze
voorwaarden heeft geformuleerd.
Aan de voorwaarden voor het opleggen van een tbs-maatregel met voorwaarden is
voldaan.
Ten eerste volgt uit de eerder aangehaalde Pro Justitia rapportages dat er bij verdachte
ten tijde van het begaan van het feit ziekelijke stoornissen van de geestesvermogens
bestonden.
Daarnaast is sprake van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een
gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld, waarmee aan de tweede voorwaarde is
voldaan.
Zowel de beide deskundigen als de reclassering schatten het risico op grensoverschrijdend en/of gevaarlijk gedrag in de toekomst in als hoog. Dit risico is met name verhoogd als verdachte (opnieuw) alcohol gaat gebruiken of als hij onvoldoende begeleiding en behandeling krijgt. Behandeling en begeleiding is dan ook noodzakelijk om de kans op herhaling te verminderen. Deze behandeling zal, gezien de ernst van de problematiek, langdurig en intensief dienen te zijn. Een kader van een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden biedt onvoldoende waarborgen voor deze behandeling.
Gelet op de bij verdachte geconstateerde stoornissen en het feit dat het risico op recidive zonder behandeling door zowel de deskundigen als de reclassering wordt ingeschat als hoog, is de rechtbank van oordeel dat de algemene veiligheid van personen eist dat verdachte ter beschikking wordt gesteld. Het opleggen van een tbs-maatregel met
voorwaarden is door beide deskundigen en door de reclassering geadviseerd en haalbaar
geacht. De reclassering heeft voorwaarden opgesteld en verder de dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs met voorwaarden geadviseerd. Verdachte heeft zowel bij de reclassering als ter zitting aangegeven bereid te zijn tot het naleven van de door de reclassering gestelde voorwaarden.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank aan verdachte de maatregel van tbs opleggen, met de voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Daarbij ziet de rechtbank aanleiding de voorwaarde met betrekking tot een time-out, gelet op het arrest van de Hoge Raad van
12 juli 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1027) en de uitspraak van het Gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden van 15 december 2022 (ECLI :NL:GHARL:2022:10739) te herformuleren.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank zal bevelen dat de voorwaarden zoals omschreven door de reclassering
dadelijk uitvoerbaar zijn omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat hij
wederom een misdrijf zal begaan dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de
onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Ongemaximeerde tbs in geval van omzetting
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, stelt de rechtbank vast dat het bewezen geachte feit een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
Nu gelet op de aard van de bij verdachte bestaande stoornis, langdurige waarborgen met het oog op toekomstige risico’s ten aanzien van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, noodzakelijk lijken, acht de rechtbank het ter beveiliging van de maatschappij noodzakelijk om naast de tbs-maatregel een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Er is voldaan aan de formele eisen die de wet stelt voor het opleggen van deze maatregel. Hierdoor bestaat de mogelijkheid om aan verdachte na afloop van de tbs-maatregel binnen een dwangkader gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden op te leggen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38, 38a, 38e, 38z en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 260 (tweehonderdzestig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte en verbindt daaraan de volgende
voorwaarden:
1. Verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
2. Verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
  • Verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
  • Verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen.
  • Verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
  • Verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
  • Verdachte werkt mee aan huisbezoeken.
  • Verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
  • Verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
  • Verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht.
3. Als de reclassering dat nodig vindt en verdachte daarmee instemt, kan verdachte voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of verdachte deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar.
4. Verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering.
5. Verdachte laat zich opnemen in een forensische instelling met expertise op het gebied van persoonlijkheidsstoornissen en middelengebruik. Uit de Pro-Justitia rapportage komt naar voren dat dit een Forensisch Psychiatrische Afdeling of een Forensisch Psychiatrische Kliniek kan zijn. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing bepaalt waar verdachte zal worden opgenomen. De opname start aansluitend aan de periode van detentie. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
6. Verdachte laat zich behandelen door zorgverlener, nader te bepalen door de reclassering. De behandeling start na afloop van de klinische behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
7. Verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
8. Verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
9. Verdachte gebruikt geen alcohol en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
10. Verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
11. Verdachte werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
Dadelijke uitvoerbaarheid
- beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is;
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
- legt aan verdachte op
de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. P.A.M. Wijffels en
mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Kroes, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 augustus 2024.
Mr. Janssen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 31 januari 2024 te [plaats 1] opzettelijk brand heeft gesticht in een appartement, [huisnummer] , behorende bij een appartementencomplex, gelegen aan de [straat] te [plaats 1] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk brand gesticht, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een kussen en/of papier, ten gevolge waarvan een of meer goederen, zijnde het gasfornuis en/of afzuigkap en/of onderdelen van de keuken, geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor het appartement en/of aangrenzende appartementen in het betreffende appartementencomplex, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen wonend in het appartementencomplex, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.