In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 augustus 2024, wordt de beoordeling van de WOZ-waarde van een recreatiewoning in Middelburg behandeld. De belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft beroep aangetekend tegen de waardebeschikkingen en aanslagen onroerendezaakbelasting (OZB) die door de heffingsambtenaar van Sabewa Zeeland zijn opgelegd. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de woning vastgesteld op € 583.000 per 1 januari 2021 en € 623.000 per 1 januari 2022, terwijl de belanghebbende een lagere waarde van respectievelijk € 489.000 en € 530.000 bepleit. De rechtbank heeft de beroepen behandeld op 7 augustus 2024, waarbij zowel de belanghebbende als de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning op de waardepeildata niet te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank baseert dit oordeel op de vergelijkingsmethode, waarbij de waarden zijn vastgesteld aan de hand van verkoopopbrengsten van vergelijkbare woningen. De rechtbank concludeert dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van de belanghebbende en dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarden correct zijn. De rechtbank wijst de bezwaren van de belanghebbende af en verklaart de beroepen ongegrond, waardoor de beschikkingen en aanslagen in stand blijven. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.