ECLI:NL:RBZWB:2024:5677

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
BRE 22/360
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake WOZ-beschikking en gemeentelijke heffingen

Op 9 augustus 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetprocedure van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 19 december 2023. In die uitspraak werd het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen juiste machtiging was overgelegd. De zaak betreft de WOZ-beschikking van verschillende objecten in [plaats 1], [plaats 2], [plaats 3] en [plaats 4]. De gemachtigde van belanghebbende, mr. D.A.N. Bartels, heeft in het verzet geen nieuwe gronden aangevoerd die de eerdere beslissing konden weerleggen. Tijdens de zitting heeft hij wel verzocht om gehoord te worden, maar de rechtbank oordeelde dat het verzet ongegrond was. De rechtbank concludeerde dat de eerdere uitspraak in stand blijft, omdat mr. Bartels niet tijdig de juiste machtigingen had ingediend. De rechtbank benadrukte dat het niet voldoen aan de wettelijke vereisten voor het in behandeling nemen van het beroep leidt tot niet-ontvankelijkheid, en dat dit verzuim niet kan worden hersteld in verzet. Tevens werd het verzoek om immateriële schadevergoeding en proceskostenvergoeding afgewezen, omdat mr. Bartels niet bevoegd was om namens belanghebbende op te treden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/360 tot en met 22/364

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 augustus 2024 op het verzet van

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 19 december 2023 in het geding tussen
belanghebbende
en

De heffingsambtenaar van SaBeWa

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van belanghebbende gaat over de uitspraak van de rechtbank van 19 december 2023 waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet overleggen van een juiste machtiging. Het beroep ziet op de WOZ-beschikking van de objecten [adres 1] in [plaats 1] , [adres 2] en [adres 3] in [plaats 2] , [adres 4] in [plaats 3] en [adres 5] in [plaats 4] met [aanslagnummer] alsmede de gelijktijdig opgelegde aanslagen gecombineerde gemeentelijke heffingen.
1.1.
De rechtbank heeft het verzet op 26 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft mr. Bartels deelgenomen.

Procesverloop

2. Bij brief van 4 februari 2022 is mr. Bartels in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een machtiging en uittreksels uit het handelsregister te overleggen. Hierop heeft mr. Bartels gereageerd bij brief van 18 februari 2022 en een niet volledig leesbare machtiging overgelegd. Bij brief van 30 maart 2022 heeft mr. Bartels een machtiging overgelegd die is ondertekend door [naam 1] en [naam 2] .
2.1.
Omdat er geen machtiging is overgelegd die door belanghebbende is ondertekend heeft de griffier bij brief van 13 december 2022 verzocht om binnen twee weken na dagtekening een juiste machtiging te overleggen. Hierop heeft mr. Bartels bij brief van 27 december 2023 gereageerd, zij het door een machtiging in te dienen die is ondertekend door [naam 3] .
2.2.
Mr. Bartels heeft niet (tijdig) voldaan aan het verzoek van de rechtbank, waarna het beroep niet-ontvankelijk is verklaard.

Overwegingen

3. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 19 december 2023 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet.
3.1.
Mr. Bartels voert in zijn verzetschrift geen gronden aan die ingaan op de gronden die zijn genoemd in de in verzet bestreden uitspraak. Wel heeft hij verzocht om te worden gehoord op het verzet.
Ter zitting heeft hij aangevoerd dat de machtiging in het dossier zit van de heffingsambtenaar.
3.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
De grond van het verzet slaagt niet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 22 december 2023. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
3.4.
Bij brief van 4 februari 2022 en aangetekende brief van 13 december 2022 is mr. Bartels in de gelegenheid gesteld om de gevraagde stukken te overleggen. De rechtbank ziet geen reden om te betwijfelen of deze ook zijn ontvangen blijkens de reactie van mr. Bartels op die brieven. Dat hij dan machtigingen indient van andere personen, is een omstandigheid die voor rekening van de indiener van het beroep moet blijven. Mr. Bartels heeft binnen de gestelde termijn niet de juiste stukken ingediend. Dat de machtiging wellicht in bezwaar wel is ingediend doet niets af aan het verzuim in beroep.
3.5.
De rechtbank overweegt dat bij het niet voldoen aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, het beroep wegens dit verzuim niet-ontvankelijk verklaard kan worden en dat het verzuim in verzet niet kan worden hersteld [1] .

Conclusie en gevolgen

4. De gronden van het verzet slagen niet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 19 december 2023. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
Immateriële schadevergoeding en proceskostenvergoeding
4.1.
Nu niet is gebleken dat mr. D.A.N. Bartels is gemachtigd om namens belanghebbende te procederen is naar het oordeel van de rechtbank mr. D.A.N. Bartels ook niet bevoegd om namens belanghebbende een verzoek te doen om immateriële schadevergoeding en proceskostenvergoeding. De rechtbank wijst de verzoeken dan ook af.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet ongegrond;
- wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 9 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vergelijk Hoge Raad, 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2