ECLI:NL:RBZWB:2024:5674

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
BRE - 22 _ 6047 en 22 _ 6048
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen aanslagen afvalstoffenheffing, rioolheffing en forensenbelasting voor de jaren 2020 en 2021

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant de beroepen van een belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Vlissingen, betreffende aanslagen afvalstoffenheffing, rioolheffing en forensenbelasting voor de jaren 2020 en 2021. De belanghebbende, eigenaar van een woning in Vlissingen, had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen die hem waren opgelegd vanwege het gebruik van de woning. De rechtbank behandelt de beroepen die zijn ingediend na de afwijzing van de bezwaren door de heffingsambtenaar op 8 december 2022.

De rechtbank constateert dat de heffingsambtenaar de aanslagen tijdig heeft opgelegd, binnen de wettelijke termijn van drie jaar na het ontstaan van de belastingschuld. De belanghebbende stelt dat hij benadeeld is omdat de aanslagen vanwege het gebruik van de woning niet gelijktijdig met de aanslagen vanwege het eigendom zijn opgelegd. Hij voert aan dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de heffingsambtenaar geen aanslagen meer zou opleggen, omdat deze beschikte over informatie dat hij de woning zou gaan bewonen.

De rechtbank oordeelt dat er geen wettelijke verplichting bestaat om de aanslagen gelijktijdig op te leggen en dat de heffingsambtenaar niet in zijn mogelijkheden is beperkt. Het beroep op het vertrouwensbeginsel van de belanghebbende wordt afgewezen, omdat de heffingsambtenaar niet de verplichting had om de aanslagen eerder op te leggen. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn, waardoor de aanslagen in stand blijven en de belanghebbende geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/6047 en 22/6048

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 augustus 2024 in de zaken tussen

[belanghebbende] te [plaats 1] (België), belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Vlissingen, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van 8 december 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft voor de jaren 2020 en 2021 aan belanghebbende aanslagen afvalstoffenheffing, rioolheffing en forensenbelasting voor de woning aan de [adres] te [plaats 2] (aanslagen vanwege het gebruik van de woning) opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende tegen deze aanslagen afgewezen.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 7 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen belanghebbende en, namens de heffingsambtenaar, [naam] .

Feiten

2. Belanghebbende is sinds 6 augustus 2018 eigenaar van de woning. Belanghebbende heeft de woning gekocht in verband met zijn beroepsmatige werkzaamheden vanuit [plaats 2] . Belanghebbende had zijn hoofdverblijf in 2020 en 2021 in [plaats 1] .
2.1.
De heffingsambtenaar heeft bij brief van 9 november 2018 belanghebbende verzocht om door middel van een inlichtingenformulier informatie te verstrekken ten behoeve van een juiste uitvoering van de Wet WOZ.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft het inlichtingenformulier op 28 november 2018 ingevuld retour ontvangen van belanghebbende. Op het inlichtingenformulier heeft belanghebbende – voor zover hier van belang – ingevuld:
“C. Vragen met betrekking tot het eigendom en gebruik
Bewoont u de aangekochte woning zelf of gaat u er zelf wonen? Ja
(…)
G. Is er sprake van bijzondere omstandigheden omtrent de woning?
Anders, namelijk Geen bijzondere omstandigheden”
2.3.
Voor de jaren 2020 en 2021 heeft de heffingsambtenaar in de loop van de betreffende jaren aanslagen gemeentelijke heffingen aan belanghebbende opgelegd vanwege het eigendom van de woning, maar niet ook vanwege het gebruik van de woning.
2.4.
De heffingsambtenaar heeft bij brief van 15 oktober 2022 aan belanghebbende verzocht om door middel van een antwoordformulier informatie te verstrekken over het gebruik van de woning. In deze brief staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“Uit onze administratie blijkt dat u sinds 06-08-2018 eigenaar bent van een woning in de gemeente Vlissingen. Het gaat om de woning [adres] te [plaats 2] . Op dit adres staat volgens onze bevolkingsgegevens sinds 06-08-2018 niemand ingeschreven.
2.5.
De heffingsambtenaar heeft het antwoordformulier ingevuld retour ontvangen van belanghebbende. In het antwoordformulier heeft belanghebbende – voor zover hier van belang – het volgende ingevuld:
“5. Wat doet u met de gemeubileerde woning?
De woning staat, zonder hoofdverblijf te houden, alleen ter beschikking voor feitelijk eigen gebruik;”
2.6.
De heffingsambtenaar heeft vervolgens met dagtekening 30 november 2022 de in geschil zijnde aanslagen aan belanghebbende opgelegd.

Motivering

3. Tussen partijen is niet in geschil dat de aanslagen afvalstoffenheffing, rioolheffing en forensenbelasting voor de jaren 2020 en 2021 overeenkomstig de wettelijke bepalingen en tot de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd. Wat partijen verdeeld houdt is of het bedrag van de aanslagen moet worden gehalveerd.
3.1.
Belanghebbende stelt dat hij is benadeeld doordat de aanslagen vanwege het gebruik van de woning niet eerder, tegelijk met de aanslagen vanwege het eigendom van de woning, aan hem zijn opgelegd. Belanghebbende voert aan dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de aanslagen vanwege het gebruik van de woning niet meer aan hem zouden worden opgelegd omdat de heffingsambtenaar over de informatie beschikte dat belanghebbende zelf in de woning zou gaan wonen. De benadeling bestaat er volgens belanghebbende uit dat hij de heffingen vanwege het gebruik van de woning niet meer in zijn Belgische belastingaangiften in aanmerking kan nemen, zoals hij dat met de heffingen vanwege het eigendom van de woning wel heeft gedaan, waardoor hij – naar de rechtbank begrijpt – een belastingteruggave, -korting en/of -vermindering in België misloopt.
3.2.
De rechtbank overweegt als volgt. De heffingsambtenaar dient aanslagen op te leggen uiterlijk drie jaar na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. [1] De aanslagen vanwege het gebruik van de woning voor de jaren 2020 en 2021 zijn binnen deze driejaarstermijn opgelegd. Er is geen wet of rechtsregel die bepaalt dat de aanslagen vanwege het gebruik van de woning gelijktijdig met de aanslagen vanwege het eigendom van de woning moeten worden opgelegd. De heffingsambtenaar heeft dan ook niet de mogelijkheid verloren de aanslagen vanwege het gebruik van de woning voor de jaren 2020 en 2021, in 2022 op te leggen.
3.3.
De omstandigheid dat belanghebbende de heffingen vanwege het gebruik van de woning vanwege het tijdsverloop (mogelijk) niet meer in zijn Belgische belastingaangiften in aanmerking kan nemen en daardoor (mogelijk) een belastingteruggave, -korting en/of -vermindering in België misloopt, leidt niet tot een andere uitkomst.
3.4.
Het betoog van belanghebbende dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de aanslagen vanwege het gebruik van de woning niet meer aan hem zouden worden opgelegd, vat de rechtbank op als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Dat beroep slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Aan de enkele omstandigheid dat de heffingsambtenaar beschikte over de informatie dat belanghebbende in de woning zou gaan wonen en desondanks niet gelijktijdig met de aanslagen vanwege het eigendom van de woning ook aanslagen vanwege het gebruik van de woning heeft opgelegd, kon belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank niet het vertrouwen ontlenen dat de heffingsambtenaar geen aanslagen vanwege het gebruik van de woning meer zou opleggen. Daarbij merkt de rechtbank (ten overvloede) op dat de heffingsambtenaar pas in 2022 tot de conclusie is gekomen dat belanghebbende de woning niet als hoofdverblijf heeft betrokken maar al direct na aankoop de woning is gaan gebruiken met behoud van zijn hoofdverblijf in België.
3.5.
Het voorgaande betekent dat er geen rechtsgrond is om de bedragen van de aanslagen vanwege het gebruik van de woning voor de jaren 2020 en 2021 te halveren.

Conclusie en gevolgen

4. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de aanslagen afvalstoffenheffing, rioolheffing en forensenbelasting 2020 en 2021 in stand blijven. Omdat de beroepen ongegrond zijn, krijgt belanghebbende het door hem betaalde griffierecht niet terug en krijgt hij ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 14 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Hoger beroep moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 11, derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in samenhang met artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet.